Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.
6. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
7. Eiseres heeft op 23 september 2018 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Gelet op het voorgaande had verweerder uiterlijk op 22 maart 2019 op de aanvraag moeten beslissen.
8. De rechtbank stelt vast dat eiseres verweerder bij brief van 26 januari 2020 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
9. Het beroep is kennelijk gegrond.
10. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
11. Verweerder heeft aangegeven dat op 10 januari 2020 een eerste gehoor heeft plaatsgevonden en daarna heeft op 14 januari 2020 een nader gehoor plaatsgevonden. Ook is een voornemen uitgebracht. Eiseres moet nog in de gelegenheid worden gesteld haar zienswijze op het voornemen te geven. Indien verweerder de zienswijze heeft ontvangen, dan tracht verweerder zo snel als mogelijk, getracht wordt binnen twee weken, op de asielaanvraag te beslissen. Verweerder kan op dit moment geen uitspraken doen omtrent de vraag wanneer in individuele gevallen een besluit zou kunnen worden genomen.
12. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank ziet niet in waarom verweerder in
het onderhavige geval geen besluit zou kunnen nemen nu de gehoren hebben plaatsgevonden en een voornemen is uitgebracht. Sinds het bericht van verweerder van 12 mei 2020 zal inmiddels een zienswijze zijn ingebracht. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding een andere termijn te stellen dan een beslistermijn van twee weken.
13. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
14. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).