In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2020 uitspraak gedaan in een beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening van eiser, die asiel heeft aangevraagd. Eiser had tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geprocedeerd, waarin zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat Malta verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat de overdrachtstermijn volgens hem was verstreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overdrachtstermijn van zes maanden, zoals genoemd in artikel 29 van de Dublinverordening, inderdaad was verstreken. De rechtbank oordeelde dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, omdat de overdracht aan Malta niet binnen de gestelde termijn was uitgevoerd. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de staatssecretaris vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaarde. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-, terwijl de voorzieningenrechter de proceskosten in de voorlopige voorziening op € 525,- heeft vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 juni 2020.