ECLI:NL:RBDHA:2020:5512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
19 juni 2020
Zaaknummer
NL20.3012
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep en voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublinverordening en fatale overdrachtstermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2020 uitspraak gedaan in een beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening van eiser, die asiel heeft aangevraagd. Eiser had tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geprocedeerd, waarin zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat Malta verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat de overdrachtstermijn volgens hem was verstreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overdrachtstermijn van zes maanden, zoals genoemd in artikel 29 van de Dublinverordening, inderdaad was verstreken. De rechtbank oordeelde dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, omdat de overdracht aan Malta niet binnen de gestelde termijn was uitgevoerd. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de staatssecretaris vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaarde. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-, terwijl de voorzieningenrechter de proceskosten in de voorlopige voorziening op € 525,- heeft vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 juni 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.3012 en NL20.3013
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser, verzoeker,

hierna te noemen: eiser,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Biçer).

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Malta verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (NL20.3012). Hij heeft de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen (NL20.3013).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken plaatsgevonden op 17 juni 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A.H.H. Al Nima. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting hebben de rechtbank en de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525,-.

Overwegingen

Hiervoor wordt de volgende motivering gegeven.
De rechtbank:
1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Malta een verzoek om overname gedaan. Malta heeft dit verzoek aanvaard.
2. Verweerder heeft de rechtbank verzocht om de behandeling van het beroep aan te houden. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat vooralsnog geen aanleiding bestaat om de asielaanvraag van eiser in de nationale procedure in behandeling te nemen omdat hij zich wil beraden over mogelijke consequenties van de Mededeling van de Europese Commissie – COVID-19: Richtsnoeren betreffende de uitvoering van de relevante EU-bepalingen op het gebied van de asiel- en terugkeerprocedures en betreffende hervestiging van 17 april 2020 (2020/C 126/02, hierna de richtsnoeren). Volgens verweerder wordt in Europees verband onderzocht of de reeds vastgestelde verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening kan worden behouden ondanks het verstrijken van overdrachts-termijnen in de gehele periode dat geen overdrachten hebben kunnen plaatsvinden door het coronavirus.
3. Eiser heeft aangevoerd dat zijn beroep gegrond dient te worden verklaard nu de in artikel 29 van de Dublinverordening genoemde overdrachtstermijn van zes maanden is verstreken.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de overdrachtstermijn is verstreken. Partijen verschillen van mening over de consequenties daarvan en daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Nu eiser niet binnen de overdrachtstermijn van zes maanden na acceptatie van het overnameverzoek aan de Maltese autoriteiten zijn overgedragen, is Nederland overeenkomstig artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de termijnen van de Dublinverordening bindend zijn en dat de Dublinverordening geen bepaling bevat die toestaat van het bepaalde in artikel 29, tweede lid, af te wijken in een situatie als deze, waarin overdrachten niet kunnen plaatsvinden vanwege het coronavirus. De richtsnoeren van de Europese Commissie onderstrepen dat. Daarin staat onder meer het volgende:
“Wanneer een overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat niet binnen de gestelde termijn wordt uitgevoerd, verschuift de verantwoordelijkheid overeenkomstig artikel 29, lid 2, van de Dublinverordening naar de lidstaat die om de overdracht heeft verzocht. De verordening bevat geen bepaling die toestaat van deze regel af te wijken in een situatie zoals die welke als gevolg van de COVID-19-pandemie is ontstaan.”.
Het door verweerder genoemde onderzoek in Europees verband naar het bindende karakter van de Dublinverordening in tijden van corona maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, nu door verweerder geen concrete aanknopingspunten zijn gegeven voor de verwachting dat de bindende bepalingen van de Dublinverordening met terugwerkende kracht zullen worden gewijzigd. Daarbij komt dat het belang van eiser bij duidelijkheid over de behandeling van zijn asielaanvraag zwaarder weegt dan het belang van verweerder om dit te mogen afwachten.
5. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden.
6. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De overige beroepsgronden van eiser behoeven geen nadere bespreking. Verweerder zal de asielaanvraag in behandeling moeten nemen en een nieuw besluit op die aanvraag moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter:
7. Nu de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, bestaat geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe daarom af.
In beide zaken:
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2020 door mr. S. Mac Donald, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van Y.D. Ancion, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.