In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris had zich beroepen op de Dublinverordening, waarin is bepaald dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat de fatale overdrachtstermijn van zes maanden was verstreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overdrachtstermijn inderdaad was verstreken en dat Nederland nu verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de termijnen van de Dublinverordening bindend zijn en dat er geen uitzonderingen zijn toegestaan in situaties zoals de COVID-19-pandemie, die de overdrachten heeft vertraagd. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag.