ECLI:NL:RBDHA:2020:5469

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
09/765060-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opruiing en aanzetten tot gewelddadig optreden tegen vrouwen door uitlatingen over vrouwenbesnijdenis in online cursus

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van opruiing en aanzetten tot gewelddadig optreden tegen vrouwen. De verdachte had in een online (web)college, dat toegankelijk was via de website van de As-Soennah Moskee, een tekst voorgelezen waarin hij vrouwenbesnijdenis als 'aangeraden' voor vrouwen noemde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door deze uitlatingen had opgeruid tot een strafbaar feit en had aangezet tot gewelddadig gedrag tegen vrouwen op basis van hun geslacht. De rechtbank stelde vast dat de uitlatingen openbaar waren gedaan en dat de verdachte, gezien zijn rol als docent en de context van de uitlatingen, zich bewust moest zijn van de impact van zijn woorden. De rechtbank oordeelde dat de vrijheid van meningsuiting in dit geval niet opwoog tegen het recht van vrouwen op bescherming tegen geweld en discriminatie. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur. De rechtbank benadrukte dat de uitlatingen van de verdachte niet alleen onwettig waren, maar ook een ernstige schending van de rechten van vrouwen vertegenwoordigden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/765060-19
Datum uitspraak: 19 juni 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 december 2019 (regie) en 5 juni 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W. Bos en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. Y. Özdemir naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2015 tot en met 24 januari 2019 te Den Haag, in elk geval in Nederland, in het openbaar, mondeling, tot enig strafbaar feit heeft opgeruid, door:
een (web)college te geven en daarbij de tekst "de besnijdenis is verplicht voor de mannen en aanbevolen voor de vrouwen. Het is niet verplicht voor de vrouwen. De wijsheid die hier achter is dat de penis wordt gereinigd van de onreinheden wat zich op de voorhuid bevindt en bij de vrouw worden haar lusten minder" voor te lezen en/of voor te dragen, welk (web)college op de website van de As Soenah Moskee genaamd [website] is geplaatst en aldaar kon worden geraadpleegd;
2.
hij in of omstreeks de periode van1 mei 2015 tot en met 8 november 2018 te Den Haag, in elk geval in Nederland, in het openbaar, mondeling, heeft aangezet tot gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten (alle) (islamitische) vrouwen, wegens hun sekse,
een (web)college te geven en daarbij de tekst "de besnijdenis is verplicht voor de mannen en aanbevolen voor de vrouwen. Het is niet verplicht voor de vrouwen. De wijsheid die hier achter is dat de penis wordt gereinigd van de onreinheden wat zich op de voorhuid bevindt en bij de vrouw worden haar lusten minder" voor te lezen en/of voor te dragen, welk (web)college op de website van de As Soenah Moskee genaamd [website] is geplaatst en aldaar kon worden geraadpleegd;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij een boodschap heeft voorgedragen waardoor hij heeft opgeruid tot enig strafbaar feit (vrouwenbesnijdenis, feit 1) en waardoor hij heeft aangezet tot gewelddadig optreden tegen vrouwen wegens hun sekse (feit 2).
In de online leeromgeving [website] van de As-Soennah moskee te Den Haag is in het najaar van 2015 [2] een videofragment geplaatst van 54 minuten en 34 seconden [3] waarin de verdachte doceert over het onderwerp ‘Eigenschappen van de natuurlijk aanleg’, ook genoemd de ‘Fitra’. Dit is een onderdeel van een meerdelige cursus over reinheid en gebed in de Islam [4] . Dit fragment is in de zomer van 2015 opgenomen door de verdachte. [5] Op de video vertaalt de verdachte passages uit een boek over vereenvoudigde jurisprudentie in het licht van de Koran en de Soennah en draagt hij onder meer het volgende voor [6] :
‘Zo
als we zeiden is de besnijdenis verplicht voor de mannen en aanbevolen voor de vrouwen. Het is niet verplicht voor de vrouwen. De wijsheid die hier achter is dat de penis wordt gereinigd van de onreinheden wat zich op de voorhuid bevindt en bij de vrouw worden haar lusten minder’ [7]
Deze uitspraak is in april 2018 opgemerkt door landelijke media. Op 27 april 2018 is onder het videofragment met deze uitspraak getoond en besproken in het programma Nieuwsuur [8] en vervolgens op 28 september 2018 in het programma De Nieuwe Maan [9] . Daarna is op 8 november 2018 door [aangever] aangifte gedaan. Door haar zijn mensen vervolgens opgeroepen om ook aangifte te doen. In totaal zijn meer dan 130 aangiftes gestuurd naar politiebureau Hoefkade in Den Haag. Op 16 mei 2018 is door het bestuur van de As-Soennah moskee een bericht geplaatst op [website] dat het videofragment is verwijderd van de website. [10]
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte zich door het doen van deze uitlating schuldig heeft gemaakt aan opruiing tot enig strafbaar feit (feit 1) en aan aanzetting tot gewelddadig optreden tegen (islamitische) vrouwen (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Volgens de officier van justitie is de uitspraak in het openbaar gedaan want door de moskee zijn geen bijzondere eisen gesteld aan wie wel of geen toegang kreeg tot het online cursusmateriaal. Het was ook toegankelijk voor de journalisten van Nieuwsuur. Daarmee is het cursusmateriaal openlijk toegankelijk en openbaar in de zin van de artikelen 131 en 137d van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft meegewerkt aan de totstandkoming van het online lesmateriaal, zodat kan worden aangenomen dat ook zijn opzet op de openbaarheid gericht was.
Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat de uitlatingen van de verdachte zijn gericht aan toehoorders die (deels) meer over de Islam, interpretatie van relevante geschriften en de invloed van die geschriften op hun dagelijkse leven willen weten. Door deze geïnteresseerden voor te houden dat vrouwenbesnijdenis wordt aanbevolen, is door de verdachte het idee gewekt dat het iets aanbevelenswaardigs is. Nu de verdachte een professional is, een gestudeerd docent, en verbonden aan een van de grootste moskeeën van Nederland, heeft de gedane aanbeveling impact en heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opruien tot een strafbaar feit, op zijn minst mishandeling.
Ook is sprake van aanzetten tot gewelddadig optreden tegen personen op grond van geslacht, want door de verdachte wordt onderscheid naar geslacht gemaakt door de genoemde motivatie voor vrouwenbesnijdenis, namelijk het verminderen van lustgevoelens, en door het feit dat vrouwenbesnijdenis een heel andere (en strafbare) ingreep betreft in vergelijking met mannenbesnijdenis. Vanwege verdachtes functie binnen de moskee, kan aangenomen worden dat hij zich bewust was van de betekenis van de uitgesproken aanbeveling en dat hij op zijn minst de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn uitlating zou aanzetten tot gewelddadig optreden tegen vrouwen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van beide feiten bepleit.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat in de context waar de uitspraak is gedaan, geen sprake is van opruiing omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte heeft beoogd personen te beïnvloeden strafbaar te handelen en evenmin dat de uitlating zodanig is geweest dat iemand hierdoor aangezet zou kunnen worden. De deelnemers aan de online cursus zijn geen personen die beïnvloedbaar zijn en de ten laste gelegde uitlating maakt deel uit van een video van in totaal 54 minuten en 34 seconden, waarvan het grootste deel niet over besnijdenis gaat, maar waarin andere onderwerpen worden besproken. Het deel dat over besnijdenis gaat, is (ter plaatse) vertaald uit een wetenschappelijk boek, waaraan de verdachte zelf geen conclusies heeft verbonden. Door de verdachte zijn geen woorden van aanprijzing, bewondering, verheerlijking of vergoelijking van vrouwenbesnijdenis uitgesproken.
De raadsman heeft voorts bepleit dat niet kan worden bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft opgeruid. Allereerst is niet duidelijk op welk strafbaar feit het ten laste gelegde precies ziet en verder is de uitlating geen aanbeveling die is gedaan door de verdachte zelf. Het is een citaat uit een Arabisch boek met eenvoudige jurisprudentie. De verdachte staat bovendien niet achter de inhoud van de tekst.
De raadsman heeft verder het standpunt ingenomen dat de uitlating niet in het openbaar is gedaan, omdat deze niet door het publiek gehoord kon worden in een openbare ruimte. De online lessen van de moskee zijn naar mening van de verdediging aan te merken als besloten groep. Het is bovendien niet duidelijk hoeveel personen de video heeft bereikt.
Ten aanzien van feit 2 is aangevoerd dat het handelen van de verdachte niet onder de strafbaarstelling van artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht valt, omdat sprake is geweest van een wetenschappelijke verhandeling. De raadsman heeft daarom verzocht dit artikel restrictief te interpreteren. Voorts is aangevoerd dat artikel 137d Sr dient ter bescherming van minderheden of kwetsbare groepen en dat vrouwen niet als zodanig kunnen worden aangemerkt.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Op grond van de onder 3.1 genoemde bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte de uitlating die hem verweten wordt, heeft uitgesproken.
Openbaarheid van de uitlating
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen voor beide feiten, moet de uitlating in het openbaar zijn gedaan. Waar het bij openbaarheid op aan komt, is dat de uitlating is gedaan onder zodanige omstandigheden en op zodanige wijze dat zij tot het publiek is gericht en door het publiek kan worden geconsumeerd.
De bestuurlijk voorzitter van de As-Soennah moskee heeft verklaard dat iedereen zich per mail kan registreren om toegang te krijgen tot het online lesmateriaal op
[website]. Het lesprogramma van de moskee is online aangeboden, omdat hiertoe uit het hele land verzoeken kwamen. [11]
De rechtbank is van oordeel dat door gebruik te maken van internet welbewust is gekozen voor een medium met een groot potentieel publieksbereik. Daaraan doet niet af dat internetgebruikers een mail moeten sturen en dus niet ‘ongevraagd’ met de uitlatingen van de verdachte in aanraking kwamen. Toegang tot de feitelijke inhoud van de website en de ten laste gelegde uitlating, was vrij. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is hiermee naar het oordeel van de rechtbank aan het vereiste van openbaarheid voldaan. De verdachte heeft het filmpje bewust opgenomen om het te plaatsen op internet, zodat kan worden aangenomen dat zijn opzet hierop gericht is geweest.
Opruiing tot enig strafbaar feit? (feit 1)
De rechtbank neemt hierbij de volgende algemene overwegingen tot uitgangspunt.
Strafbare opruiing is het aanzetten tot enig strafbaar feit of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag. Daarbij gaat het om het opwekken van de gedachte aan enig feit, het trachten de mening te vestigen dat dit wenselijk of noodzakelijk is en het verlangen op te wekken om dat feit te bewerkstelligen. Opruiing kan de vorm van een verzoek of een aansporing aannemen en ook in een meer dwingende vorm worden gegoten. Opruiing kan ook liggen in het uitging geven aan hoge, morele waardering voor een handeling. De opruiing is al voltooid als de uitlating door de opruier is gedaan. Het is niet vereist dat de opruiing enig resultaat heeft of dat het feit waartoe wordt opgeruid daadwerkelijk plaats vindt of dat vast komt te staan dat redelijkerwijs waarschijnlijk is dat het strafbare feit zal plaatsvinden.
Enig strafbaar feit
In deze zaak gaat het vrouwenbesnijdenis en dat is als een vorm van mishandeling in Nederland strafbaar op grond van de artikelen 300 tot en met 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Context van de uitlating
Of sprake is van een opruiende uitlating kan onder meer afhangen van de bewoordingen waarin de uitlating is gesteld, de kennelijke bedoeling van de uitlating, de context waarin de uitlating is gedaan, de plaats waar en de gelegenheid waarbij de uitlating werd gedaan en de doelgroep tot wie de uitlating kennelijk was gericht.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte gedane uitlating, gelet op de bewoordingen, redelijkerwijs niet anders kan worden begrepen dan als een aanmoediging voor vrouwenbesnijdenis en dat de verdachte daarmee heeft aangezet tot strafbaar handelen. De term ‘aanbevolen’ die de verdachte in zijn bewoordingen in relatie tot vrouwenbesnijdenis heeft gebruikt, is in dit verband niet voor meerdere uitleg vatbaar. De woorden ‘
de besnijdenis is aanbevolen voor de vrouwen’ kunnen in taalkundige zin slechts worden opgevat als een aanprijzing van vrouwenbesnijdenis, zelfs wanneer vervolgens wordt gezegd dat deze besnijdenis niet verplicht is. Dat de verdachte heeft bedoeld te zeggen dat ‘aanbevolen’ moet worden opgevat als ‘níet verplicht’ en dat hijzelf ook niet achter vrouwenbesnijdenis staat, zoals hij ter zitting heeft aangegeven, is in de video op geen enkele manier duidelijk geworden.
De uitlating moet ook worden bezien in het licht van de aard en inhoud van de cursus over reinheid en gebed in de Islam en de hoedanigheid waarin de verdachte die cursus gaf.
Doordat de uitlating is gedaan tijdens een cursus over reinheid, wordt de suggestie gewekt – en volgens verdachte moet het volgens de geleerde die hij aanhaalde ook zo worden opgevat – dat vrouwenbesnijdenis de vrouwelijke lusten vermindert en zo bijdraagt aan reinheid. Daarmee heeft de verdachte de vrouwenbesnijdenis in een positief daglicht geplaatst.
Verdachte is iemand die vier en een half jaar de opleiding theologie heeft gevolgd in Saudi Arabië en hij was sinds het voorjaar van 2015 als docent werkzaam bij de As-Soennah moskee . Van jongs af aan heeft hij de Koran bestudeerd. [12] De verdachte heeft verder verklaard dat hij binnen de moskee ook (simpele) vragen van mensen beantwoordde over hoe ze hun leven praktisch kunnen inrichten naar aanleiding van zijn lessen. Uit dit alles volgt dat de verdachte in de video met kennis van zaken en met het gezag van de As-Soennah moskee sprak.
Het is verder een feit van algemene bekendheid dat vrouwenbesnijdenis binnen bepaalde culturele kringen nog steeds plaatsvindt en in bepaalde landen met islamitische wetgeving ook gelegitimeerd wordt geacht. Hoewel de verdachte stelt niet de bedoeling te hebben gehad om vrouwenbesnijdenis te promoten, moet hij – vanwege zijn theologische achtergrond en zijn functie binnen de moskee – hebben kunnen begrijpen, en heeft hij in elk geval welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard, dat anderen deze uitlating zouden opvatten als een aanmoediging voor vrouwenbesnijdenis. Dat uit het dossier niet blijkt dat de uitlating door volgers van de cursus zo is opgevat, is bij deze beoordeling niet relevant.
Naar het oordeel van de rechtbank is, anders dan de verdediging heeft bepleit, geen sprake van een context die het opruiende karakter aan de uitlatingen ontneemt. Dit geldt te meer nu ze is geplaatst op de website van de As-Soennah moskee , een moskee die bekend staat als streng in de leer. De verdachte moest er rekening mee houden dat een deel van zijn toehoorders juist op zoek was naar informatie over een strenge geloofsopvatting en mocht er niet vanuit gaan dat alle toehoorders wel zouden begrijpen dat de aanbeveling geen navolging verdiende.
De verdachte heeft er nog op gewezen dat hij citeerde uit een wetenschappelijk boek, alleen informatie wilde verschaffen en niet zelf vrouwenbesnijdenis heeft aanbevolen. Juist in zijn rol van docent had het op zijn weg gelegen zijn toehoorders glashelder te maken dat vrouwenbesnijdenis, anders dan dit citaat wil doen geloven, niet aanbevelenswaardig is. Op zijn minst had hij het citaat in de context moeten plaatsen die het volgens hem – zoals hij ter zitting zei – had: een minderheidsstandpunt onder de geleerden waar hij noch de moskee achterstonden. Door zelf geen afstand te nemen van het citaat heeft hij de indruk gewekt dat in de As-Soennah moskee vrouwenbesnijdenis als wenselijk werd gezien.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen is.
Aanzetten tot gewelddadig gedrag tegen vrouwen?
Door de rechtbank is al geoordeeld dat de uitlating die door de verdachte is gedaan, niet anders kan worden begrepen dan als een aanbeveling tot vrouwenbesnijdenis. Hierin ligt tevens het in artikel 137d van het Wetboek van strafrecht bedoelde aanzetten besloten.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de verdachte daarmee ook heeft aangezet tot geweld tegen vrouwen, wegens hun geslacht. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Er is sprake van ‘aanzetten tot geweld’ in de zin van artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht indien uitlatingen een tweedeling schetsen, waarvan geweld en discriminatie van een groep mensen een redelijkerwijs te verwachten gevolg kan zijn. Hieronder valt elke vorm van onderscheid, elke uitsluiting, beperking of voorkeur, die ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden wordt teniet gedaan of aangetast.
Beoordeling onderhavige geval
Het is een feit van algemene bekendheid dat vrouwenbesnijdenis – anders dan besnijdenis bij mannen – een vorm is van verminking en mishandeling en zodoende strafbaar is op grond van de artikelen 300-304 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is van oordeel dat uit de door de verdachte gebezigde bewoordingen volgt dat de uitlating onmiskenbaar is gericht op vrouwen. Door vervolgens te stellen dat achter vrouwenbesnijdenis de wijsheid zit om lustgevoelens te verminderen, ligt naar het oordeel van de rechtbank de aanmoediging besloten om vrouwen op grond van hun geslacht geweld aan te doen in de vorm van besnijdenis.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat ook wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het onder feit 2 heeft begaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 mei 2015 tot en met 16 mei 2018 te Den Haag in het openbaar, mondeling, tot enig strafbaar feit heeft opgeruid, door:
een (web)college te geven en daarbij de tekst "de besnijdenis is verplicht voor de mannen en aanbevolen voor de vrouwen. Het is niet verplicht voor de vrouwen. De wijsheid die hier achter is dat de penis wordt gereinigd van de onreinheden wat zich op de voorhuid bevindt en bij de vrouw worden haar lusten minder" voor te dragen, welk (web)college op de website van de As-Soennah Moskee genaamd [website] is geplaatst en aldaar kon worden geraadpleegd;
2.
hij in de periode van 1 mei 2015 tot en met 16 mei 2018 te Den Haag, in het openbaar, mondeling, heeft aangezet tot gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten vrouwen, wegens hun sekse,
een (web)college te geven en daarbij de tekst "de besnijdenis is verplicht voor de mannen en aanbevolen voor de vrouwen. Het is niet verplicht voor de vrouwen. De wijsheid die hier achter is dat de penis wordt gereinigd van de onreinheden wat zich op de voorhuid bevindt en bij de vrouw worden haar lusten minder" voor te dragen, welk (web)college op de website van de As-Soennah Moskee genaamd [website] is geplaatst en aldaar kon worden geraadpleegd;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1
Inleiding
De vraag die de rechtbank in dit kader moet beantwoorden, is of een veroordeling van de verdachte, gelet op de omstandigheden van dit geval, in strijd is met het recht op vrije meningsuiting dat onder andere door artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt beschermd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het handelen van de verdachte strafbaar is, omdat aan de voorwaarden voor een beperking van de vrijheid van meningsuiting is voldaan. Hiertoe is aangevoerd dat vrouwenbesnijdenis indruist tegen Nederlandse waarden en normen en dat het een actueel en zeer ernstig maatschappelijk probleem betreft. Het is volgens de officier van justitie in dit kader van belang dat toehoorders van de online les ook jongeren kunnen zijn geweest, die makkelijk beïnvloed kunnen zijn door de boodschap die door de verdachte als docent met het gezag van een van de grootste moskeeën van Nederland is uitgedragen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de uitlating van de verdachte moet worden beschouwd als bijdrage aan een maatschappelijk debat, zodat hiermee de grens van het toelaatbare niet is overschreden. De rechtbank begrijpt dat hiermee is bepleit dat het ten laste gelegde niet strafbaar is. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte geen prediker is, maar dat hij doceert over reinheid in de Islam en dat de uitlating in die wetenschappelijke context moet worden gezien. Als docent heeft de verdachte meningen en interpretaties uit wetenschappelijke geschriften benoemd. Binnen de Islam zijn tientallen stromingen die elk hun eigen standpunt hebben over manieren van praktiseren en in dit kader heeft de verdachte de mening van een ander geuit, die naar objectieve maatstaven een uitdrukking is van godsdienst. De uitlating zal naar het standpunt van de verdediging geen grote of ontwrichtende gevolgen met zich mee hebben gebracht, nu geen gevolg is gegeven aan het uitvoeren van vrouwenbesnijdenis.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Om te beoordelen of een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting van de verdachte gerechtvaardigd is, moet worden beoordeeld of de inbreuk bij wet is voorzien, of het verbod een legitiem doel dient en tenslotte of de inbreuk (een veroordeling) in dit geval noodzakelijk is in een democratische samenleving. Dit laatste criterium omvat de vragen of sprake is van een
pressing social needof de inbreuk in verhouding staat tot het nagestreefde doel.
De artikelen 131 en 137d van het Wetboek van Strafrecht zijn ingevoerd bij wet in formele zin, de reikwijdte daarvan is te overzien en de verdachte mag met de daarin neergelegde verbodsbepalingen dan ook bekend worden verondersteld. Ook is sprake van een legitiem doel van de inbreuk, te weten de bescherming (van de rechten) van anderen, namelijk het voorkomen van mishandelingen van vrouwen door besnijdenis van hun geslachtsdeel. De eerste twee vragen worden hiermee door de rechtbank bevestigend beantwoord.
Bij beoordeling van de derde vraag, staat voorop dat juist in het belang van die democratische rechtsstaat zeer voorzichtig moet worden omgegaan met het verbieden van meningsuitingen. Voorkomen moet worden dat de vervolging van meningsuitingen bijdraagt aan een sfeer van maatschappelijke onverdraagzaamheid en dus juist het tegenovergestelde bewerkstelligt van wat met het grondrecht van vrije meningsuiting wordt beoogd. Een beperking van dat recht dient dan ook in elk geval te beantwoorden aan een dwingende maatschappelijke behoefte (‘
pressing social need’)en zij dient evenredig te zijn aan het met die beperking beoogde doel (proportionaliteitseis). Van belang daarbij zijn de bijzondere omstandigheden van het geval en de wisselwerking tussen de aard van de uitlating en het mogelijke effect dat die uitlating sorteert, evenals aan de context waarbinnen een dergelijke uitlating is gedaan.
De rechtbank acht een veroordeling van de verdachte voor deze uitlating in een democratische samenleving noodzakelijk, nu in die uitlatingen het besnijden van vrouwen publiekelijk is aanbevolen en een ernstige mishandeling het gevolg zou zijn, als aan die aanmoediging gehoor zou worden gegeven. Vanwege de gebezigde bewoordingen van de verdachte, de eerder door de rechtbank vastgestelde context en het mogelijke effect dat die – voor een ieder toegankelijke – uitlating sorteert, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval het recht op vrijheid van (godsdienst en) meningsuiting niet kan opwegen tegen het recht van vrouwen op bescherming tegen geweld en discriminatie. De rechtbank acht de veroordeling van de verdachte niet onevenredig aan het beoogde doel en daarmee in een democratische samenleving noodzakelijk als bedoel in artikel 10, tweede lid, EVRM.
De rechtbank is op voormelde gronden van oordeel dat artikel 10 EVRM niet is geschonden en daarom niet in de weg kan staan aan een veroordeling van de verdachte ter zake van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft in zijn strafeis aansluiting gezocht bij een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin sprake is van een veroordeling voor het aanzetten tot geweld tijdens een demonstratie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de eventuele strafoplegging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich als docent in een online video van de As-Soennah moskee uitgelaten over vrouwenbesnijdenis op een wijze die niet anders kan worden beschouwd dan als opruiend en aanzettend tot geweld. Hij heeft onder het mom van de wetenschap doen voorkomen alsof het besnijden van vrouwen aanbevolen is. De woorden van de verdachte worden, juist vanwege zijn positie van docent bij een van de grootste moskeeën in Nederland, serieus genomen. Met deze uitlating heeft hij aangezet tot geweld tegen vrouwen en heeft hij daarmee de grens van het toelaatbare op het terrein van een van de fundamentele rechten binnen onze democratische samenleving, namelijk de vrijheid van meningsuiting, overschreden.
Anderzijds heeft de rechtbank ter zitting de indruk gekregen dat de verdachte nu lijkt in te zien dat de vrijheid van het doen van uitlatingen, zeker als docent met enige invloed, haar begrenzingen vindt in datgene wat onder meer in de artikelen 131 en 137d Sr wordt verboden. De verdachte heeft aangegeven dat het niet zijn persoonlijke mening is en hij heeft ter zitting expliciet afstand genomen van het standpunt dat vrouwenbesnijdenis aanbevelenswaardig zou zijn. Verder is duidelijk dat hij in zijn persoonlijk leven de gevolgen heeft ondervonden van de – overigens terechte – commotie over zijn uitlatingen in de landelijke media, want sindsdien is hij niet meer werkzaam als docent.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte d.d. 8 mei 2020, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
De rechtbank houdt er ook rekening mee dat de uitlating van de verdachte online heeft gestaan vanaf het najaar van 2015, tot mei 2018 en dat dit vonnis pas in juni 2020 wordt gewezen. In de tussengelegen tijd is de verdachte niet met politie en justitie in aanraking gekomen voor het plegen van strafbare feiten en is ook niet gebleken dat de verdachte opnieuw soortgelijke uitlatingen heeft gedaan. Onder deze omstandigheden is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat een voorwaardelijk strafdeel met een proeftijd niet meer passend is.
De rechtbank is – alles afwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van 80 uren een passende en geboden reactie vormt.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 131 en 137d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
8. De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
in het openbaar, mondeling tot enig strafbaar feit opruien
ten aanzien van feit 2:
in het openbaar, mondeling aanzetten tot gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun geslacht
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
80 (TACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
40 (VEERTIG) DAGEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
mr. J. Barensen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Konings, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juni 2020.
mr. Barensen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal van het onderzoek Tulle/DH1R019006, van de Districtsrecherche Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 69).
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam] , blz. 44
3.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 36
4.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 37
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 66
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 65
7.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 37
8.Proces-verbaal uitwerking uitzending Nieuwsuur, blz. 30
9.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 34
10.Een geschrift, te weten een screenshot van een bericht van de [website] , gevoegd als bijlage bij het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] , blz. 50
11.Proces-verbaal van verhoor getuige ( [naam] ), blz. 44
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 64