3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Op grond van de onder 3.1 genoemde bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte de uitlating die hem verweten wordt, heeft uitgesproken.
Openbaarheid van de uitlating
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen voor beide feiten, moet de uitlating in het openbaar zijn gedaan. Waar het bij openbaarheid op aan komt, is dat de uitlating is gedaan onder zodanige omstandigheden en op zodanige wijze dat zij tot het publiek is gericht en door het publiek kan worden geconsumeerd.
De bestuurlijk voorzitter van de As-Soennah moskee heeft verklaard dat iedereen zich per mail kan registreren om toegang te krijgen tot het online lesmateriaal op
[website]. Het lesprogramma van de moskee is online aangeboden, omdat hiertoe uit het hele land verzoeken kwamen.
De rechtbank is van oordeel dat door gebruik te maken van internet welbewust is gekozen voor een medium met een groot potentieel publieksbereik. Daaraan doet niet af dat internetgebruikers een mail moeten sturen en dus niet ‘ongevraagd’ met de uitlatingen van de verdachte in aanraking kwamen. Toegang tot de feitelijke inhoud van de website en de ten laste gelegde uitlating, was vrij. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is hiermee naar het oordeel van de rechtbank aan het vereiste van openbaarheid voldaan. De verdachte heeft het filmpje bewust opgenomen om het te plaatsen op internet, zodat kan worden aangenomen dat zijn opzet hierop gericht is geweest.
Opruiing tot enig strafbaar feit? (feit 1)
De rechtbank neemt hierbij de volgende algemene overwegingen tot uitgangspunt.
Strafbare opruiing is het aanzetten tot enig strafbaar feit of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag. Daarbij gaat het om het opwekken van de gedachte aan enig feit, het trachten de mening te vestigen dat dit wenselijk of noodzakelijk is en het verlangen op te wekken om dat feit te bewerkstelligen. Opruiing kan de vorm van een verzoek of een aansporing aannemen en ook in een meer dwingende vorm worden gegoten. Opruiing kan ook liggen in het uitging geven aan hoge, morele waardering voor een handeling. De opruiing is al voltooid als de uitlating door de opruier is gedaan. Het is niet vereist dat de opruiing enig resultaat heeft of dat het feit waartoe wordt opgeruid daadwerkelijk plaats vindt of dat vast komt te staan dat redelijkerwijs waarschijnlijk is dat het strafbare feit zal plaatsvinden.
Enig strafbaar feit
In deze zaak gaat het vrouwenbesnijdenis en dat is als een vorm van mishandeling in Nederland strafbaar op grond van de artikelen 300 tot en met 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Context van de uitlating
Of sprake is van een opruiende uitlating kan onder meer afhangen van de bewoordingen waarin de uitlating is gesteld, de kennelijke bedoeling van de uitlating, de context waarin de uitlating is gedaan, de plaats waar en de gelegenheid waarbij de uitlating werd gedaan en de doelgroep tot wie de uitlating kennelijk was gericht.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte gedane uitlating, gelet op de bewoordingen, redelijkerwijs niet anders kan worden begrepen dan als een aanmoediging voor vrouwenbesnijdenis en dat de verdachte daarmee heeft aangezet tot strafbaar handelen. De term ‘aanbevolen’ die de verdachte in zijn bewoordingen in relatie tot vrouwenbesnijdenis heeft gebruikt, is in dit verband niet voor meerdere uitleg vatbaar. De woorden ‘
de besnijdenis is aanbevolen voor de vrouwen’ kunnen in taalkundige zin slechts worden opgevat als een aanprijzing van vrouwenbesnijdenis, zelfs wanneer vervolgens wordt gezegd dat deze besnijdenis niet verplicht is. Dat de verdachte heeft bedoeld te zeggen dat ‘aanbevolen’ moet worden opgevat als ‘níet verplicht’ en dat hijzelf ook niet achter vrouwenbesnijdenis staat, zoals hij ter zitting heeft aangegeven, is in de video op geen enkele manier duidelijk geworden.
De uitlating moet ook worden bezien in het licht van de aard en inhoud van de cursus over reinheid en gebed in de Islam en de hoedanigheid waarin de verdachte die cursus gaf.
Doordat de uitlating is gedaan tijdens een cursus over reinheid, wordt de suggestie gewekt – en volgens verdachte moet het volgens de geleerde die hij aanhaalde ook zo worden opgevat – dat vrouwenbesnijdenis de vrouwelijke lusten vermindert en zo bijdraagt aan reinheid. Daarmee heeft de verdachte de vrouwenbesnijdenis in een positief daglicht geplaatst.
Verdachte is iemand die vier en een half jaar de opleiding theologie heeft gevolgd in Saudi Arabië en hij was sinds het voorjaar van 2015 als docent werkzaam bij de As-Soennah moskee . Van jongs af aan heeft hij de Koran bestudeerd.De verdachte heeft verder verklaard dat hij binnen de moskee ook (simpele) vragen van mensen beantwoordde over hoe ze hun leven praktisch kunnen inrichten naar aanleiding van zijn lessen. Uit dit alles volgt dat de verdachte in de video met kennis van zaken en met het gezag van de As-Soennah moskee sprak.
Het is verder een feit van algemene bekendheid dat vrouwenbesnijdenis binnen bepaalde culturele kringen nog steeds plaatsvindt en in bepaalde landen met islamitische wetgeving ook gelegitimeerd wordt geacht. Hoewel de verdachte stelt niet de bedoeling te hebben gehad om vrouwenbesnijdenis te promoten, moet hij – vanwege zijn theologische achtergrond en zijn functie binnen de moskee – hebben kunnen begrijpen, en heeft hij in elk geval welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard, dat anderen deze uitlating zouden opvatten als een aanmoediging voor vrouwenbesnijdenis. Dat uit het dossier niet blijkt dat de uitlating door volgers van de cursus zo is opgevat, is bij deze beoordeling niet relevant.
Naar het oordeel van de rechtbank is, anders dan de verdediging heeft bepleit, geen sprake van een context die het opruiende karakter aan de uitlatingen ontneemt. Dit geldt te meer nu ze is geplaatst op de website van de As-Soennah moskee , een moskee die bekend staat als streng in de leer. De verdachte moest er rekening mee houden dat een deel van zijn toehoorders juist op zoek was naar informatie over een strenge geloofsopvatting en mocht er niet vanuit gaan dat alle toehoorders wel zouden begrijpen dat de aanbeveling geen navolging verdiende.
De verdachte heeft er nog op gewezen dat hij citeerde uit een wetenschappelijk boek, alleen informatie wilde verschaffen en niet zelf vrouwenbesnijdenis heeft aanbevolen. Juist in zijn rol van docent had het op zijn weg gelegen zijn toehoorders glashelder te maken dat vrouwenbesnijdenis, anders dan dit citaat wil doen geloven, niet aanbevelenswaardig is. Op zijn minst had hij het citaat in de context moeten plaatsen die het volgens hem – zoals hij ter zitting zei – had: een minderheidsstandpunt onder de geleerden waar hij noch de moskee achterstonden. Door zelf geen afstand te nemen van het citaat heeft hij de indruk gewekt dat in de As-Soennah moskee vrouwenbesnijdenis als wenselijk werd gezien.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen is.
Aanzetten tot gewelddadig gedrag tegen vrouwen?
Door de rechtbank is al geoordeeld dat de uitlating die door de verdachte is gedaan, niet anders kan worden begrepen dan als een aanbeveling tot vrouwenbesnijdenis. Hierin ligt tevens het in artikel 137d van het Wetboek van strafrecht bedoelde aanzetten besloten.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de verdachte daarmee ook heeft aangezet tot geweld tegen vrouwen, wegens hun geslacht. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Er is sprake van ‘aanzetten tot geweld’ in de zin van artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht indien uitlatingen een tweedeling schetsen, waarvan geweld en discriminatie van een groep mensen een redelijkerwijs te verwachten gevolg kan zijn. Hieronder valt elke vorm van onderscheid, elke uitsluiting, beperking of voorkeur, die ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden wordt teniet gedaan of aangetast.
Beoordeling onderhavige geval
Het is een feit van algemene bekendheid dat vrouwenbesnijdenis – anders dan besnijdenis bij mannen – een vorm is van verminking en mishandeling en zodoende strafbaar is op grond van de artikelen 300-304 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is van oordeel dat uit de door de verdachte gebezigde bewoordingen volgt dat de uitlating onmiskenbaar is gericht op vrouwen. Door vervolgens te stellen dat achter vrouwenbesnijdenis de wijsheid zit om lustgevoelens te verminderen, ligt naar het oordeel van de rechtbank de aanmoediging besloten om vrouwen op grond van hun geslacht geweld aan te doen in de vorm van besnijdenis.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat ook wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het onder feit 2 heeft begaan.