ECLI:NL:RBDHA:2020:5453

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
NL20.4537 en NL20.4538
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslistermijn en dwangsom bij asielaanvragen van moeder en dochter in het kader van bestuursrecht

In deze zaak hebben eiseressen, een moeder en haar dochter, op 4 april 2019 elk afzonderlijk een opvolgende asielaanvraag ingediend. Volgens de Vreemdelingenwet 2000 dient de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, binnen zes maanden na ontvangst van de asielaanvraag te beslissen. De rechtbank constateert dat verweerder niet binnen de wettelijke beslistermijn heeft beslist op de aanvragen. Op 20 februari 2020 heeft de rechtbank verweerder gevraagd naar de status van de beslistermijn, waarop verweerder op 1 april 2020 heeft gereageerd met een verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak, in verband met de coronamaatregelen. De rechtbank oordeelt echter dat dit niet rechtvaardigt dat verweerder in gebreke is gebleven om tijdig een beslissing te nemen.

De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvragen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank overweegt dat, hoewel verweerder voor elk van de aanvragen afzonderlijk moet beslissen, de beslissingen inhoudelijk met elkaar samenhangen, waardoor één gezamenlijke dwangsom van toepassing is. De rechtbank veroordeelt verweerder ook tot betaling van de proceskosten van eiseressen, vastgesteld op € 262,50, omdat de zaak van licht gewicht is en enkel betrekking heeft op de overschrijding van de beslistermijn en de dwangsom.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.4537 en NL20.4538
uitspraak van de enkelvoudige kamer op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[eiseres 1] (moeder) en [eiseres 2] (dochter), eiseressen

V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2]
(gemachtigde: mr. F. Khodajoo-Aziz Maleki),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseressen hebben op 4 april 2019 elk afzonderlijk een opvolgende aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Op 29 januari 2020 hebben eiseressen verweerder in gebreke gesteld, omdat verweerder nog niet op hun asielaanvragen heeft beslist.
Op 19 februari 2020 hebben eiseressen beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit op hun asielaanvragen.
Overwegingen
1. Eiseressen hebben op 4 april 2019 elk afzonderlijk een opvolgende asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) dient verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de asielaanvraag te beslissen.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de wettelijke beslistermijn op de asielaanvragen van eiseressen heeft beslist. Bij brief van 20 februari 2020 heeft de rechtbank aan verweerder gevraagd of de beslistermijn is overschreden, wat daarvoor de reden is en binnen welke termijn de beslissing is te verwachten. Verweerder heeft op 1 april 2020 daarop gereageerd. In die brief heeft verweerder verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden, in ieder geval totdat duidelijk is of de maatregelen als bedoeld in de Kamerbrief van 15 maart 2020 ter voorkoming van de verspreiding van het coronavirus, per 6 april 2020 zullen eindigen, dan wel dienen te worden voortgezet. Naar het oordeel van de rechtbank laat dit onverlet dat verweerder in gebreke is tijdig een beslissing op de asielaanvragen van eiseressen te nemen. Nu eiseressen verweerder in gebreke hebben gesteld en verweerder tot op heden geen beslissing op hun asielaanvragen heeft genomen, zal de rechtbank de beroepen gegrond verklaren.
3. Eiseressen hebben de rechtbank verzocht verweerder op te dragen binnen twee weken een besluit te nemen op de aanvragen van eiseressen. Met toepassing van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ziet de rechtbank echter, mede gelet op de invloed die de problemen rondom het coronavirus hebben op de hoor- en besliscapaciteit bij verweerder, aanleiding om een nadere beslistermijn vast te stellen. De asielaanvragen van eiseressen zijn naar de verlengde asielprocedure verwezen op 9 september 2019, na de gehoren opvolgende aanvraag. Uit de dossiers blijkt dat er tot op heden geen voornemen is uitgebracht. Ervan uitgaande dat een voornemen wordt uitgebracht, kunnen eiseressen daarop binnen vier weken een zienswijze indienen. De rechtbank gaat er verder vanuit dat daarna binnen enkele weken een besluit kan worden genomen op de aanvragen. Gelet daarop zal de rechtbank een beslistermijn van acht weken stellen vanaf de dag van verzending van deze uitspraak, op straffe van de na te melden dwangsom.
4. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak na te leven, met een maximum van € 7.500,-. Deze dwangsom geldt voor eiseressen gezamenlijk. Weliswaar moet verweerder voor ieder van hen afzonderlijk beslissen op de aanvragen, maar deze te nemen beslissingen hangen inhoudelijk dusdanig met elkaar samen dat een redelijke toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat verweerder één dwangsom verbeurt voor eiseressen gezamenlijk. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3934).
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog besluiten bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseressen een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 262,50 aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.L. Mehlbaum, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op
een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze
uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken. Deze uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.