In deze zaak hebben eiseressen, een moeder en haar dochter, op 4 april 2019 elk afzonderlijk een opvolgende asielaanvraag ingediend. Volgens de Vreemdelingenwet 2000 dient de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, binnen zes maanden na ontvangst van de asielaanvraag te beslissen. De rechtbank constateert dat verweerder niet binnen de wettelijke beslistermijn heeft beslist op de aanvragen. Op 20 februari 2020 heeft de rechtbank verweerder gevraagd naar de status van de beslistermijn, waarop verweerder op 1 april 2020 heeft gereageerd met een verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak, in verband met de coronamaatregelen. De rechtbank oordeelt echter dat dit niet rechtvaardigt dat verweerder in gebreke is gebleven om tijdig een beslissing te nemen.
De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvragen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank overweegt dat, hoewel verweerder voor elk van de aanvragen afzonderlijk moet beslissen, de beslissingen inhoudelijk met elkaar samenhangen, waardoor één gezamenlijke dwangsom van toepassing is. De rechtbank veroordeelt verweerder ook tot betaling van de proceskosten van eiseressen, vastgesteld op € 262,50, omdat de zaak van licht gewicht is en enkel betrekking heeft op de overschrijding van de beslistermijn en de dwangsom.