ECLI:NL:RBDHA:2020:5452
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag Eritrese nationaliteit wegens ongeloofwaardig relaas
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese eiser. De eiser had op 20 juni 2018 in Nederland een asielverzoek ingediend, waarbij hij stelde dat hij na een verblijf buiten Eritrea gedwongen moest terugkeren en gevangen werd gezet vanwege het illegale vertrek van zijn kinderen uit Eritrea. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag echter afgewezen, omdat de rechtbank de verklaringen van de eiser over zijn problemen in Eritrea niet geloofwaardig achtte.
Tijdens de zitting heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser inconsistenties vertoonde in zijn verklaringen, zowel in Nederland als in Zwitserland, over de vraag of hij legaal of illegaal Eritrea heeft verlaten. De rechtbank oordeelde dat deze inconsistenties afbreuk deden aan de algehele betrouwbaarheid van de verklaringen van de eiser. Bovendien waren er tegenstrijdigheden tussen de verklaringen van de eiser en die van zijn echtgenote, wat de geloofwaardigheid verder ondermijnde.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de door de eiser aangevoerde medische omstandigheden en zijn deelname aan demonstraties tegen de Eritrese autoriteiten niet voldoende onderbouwd waren om het relaas geloofwaardig te achten. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.