ECLI:NL:RBDHA:2020:5451
Rechtbank Den Haag
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek voorlopige voorziening faciliterend visum in het kader van gezinsleven met EU-burger
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Chinese nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een faciliterend visum om bij haar partner, een EU-burger, te verblijven. De aanvraag was door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, waarop verzoekster bezwaar maakte en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening. Verzoekster was zwanger en had eerder een faciliterend visum ontvangen, maar door de coronapandemie was haar vlucht naar Nederland geannuleerd en was haar visum verlopen. De voorzieningenrechter overwoog dat de Nederlandse overheid de toegangsvoorwaarden voor personen uit derde landen had verscherpt, maar dat verzoekster niet had aangetoond onder de uitzonderingen te vallen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het belang van verzoekster, gezien haar zwangerschap, zwaarder woog dan het belang van de verweerder bij afwijzing van het verzoek. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor verzoekster behandeld moest worden als ware zij in het bezit van het gevraagde visum. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten.