In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2020 uitspraak gedaan in de procedures met zaaknummers AWB 19/9516 en AWB 19/9518. Eiser, een Congolese man geboren in 1965, had beroep ingesteld tegen het besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) van 3 december 2019, waarin de Rva-verstrekkingen werden beëindigd. Eiser verzocht tevens om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van zijn recht om ter zitting te worden gehoord, waardoor het onderzoek ter zitting achterwege is gebleven. De rechtbank heeft het verzoek van eiser om vrijstelling van griffierecht niet in behandeling genomen, omdat in deze zaken geen griffierecht verschuldigd is. Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke was afgewezen door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beëindiging van de Rva-verstrekkingen niet onrechtmatig is, omdat eiser geen nieuwe bewijsstukken heeft overgelegd die zijn eerdere stellingen onderbouwen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, in aanwezigheid van griffier mr. C. ten Klooster. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.