ECLI:NL:RBDHA:2020:5429

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
NL20.6427
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op asielaanvraag

Op 11 maart 2020 heeft eiser, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De asielaanvraag was op 30 april 2019 ingediend, en de beslistermijn eindigde op 30 oktober 2019. Eiser heeft verweerder op 24 februari 2020 in gebreke gesteld, maar tot op heden is er nog geen beslissing genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, gezien de omstandigheden rondom de verhoogde instroom en capaciteitsproblemen bij verweerder, in combinatie met de coronamaatregelen.

De bestuursrechter heeft besloten een afwijkende beslistermijn op te leggen van zestien weken na de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-, voor elke dag dat de termijn wordt overschreden. De kosten van de rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 262,50. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een beslissing en draagt verweerder op binnen zestien weken een besluit te nemen. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.6427
uitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet
bestuursrecht in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 11 maart 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit
op zijn aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als
bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000.

Overwegingen

1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is
bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een
besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet
tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig
een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende
het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter, indien het
beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen
twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit
bekendmaakt.
Op grond van het tweede lid, voor zover hier van belang, verbindt de bestuursrechter aan
zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft
de uitspraak na te leven.
Op grond van het derde lid, voor zover hier van belang, kan de bestuursrechter in bijzondere
gevallen een andere termijn bepalen.
2. Op 30 april 2019 heeft eiser zijn asielaanvraag ingediend. Dit betekent dat de beslistermijn eindigde op 30 oktober 2019. Eiser heeft verweerder op 24 februari 2020 in gebreke gesteld. Omdat tot op heden nog geen beslissing op de aanvraag van eiser is genomen, is het beroep kennelijk gegrond.
3. De bestuursrechter stelt vast dat nog geen gehoor heeft plaatsgevonden en
overweegt dat, gelet op de verhoogde instroom en de capaciteitsproblemen bij verweerder, in samenhang met de problemen rondom het corona-virus, sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De bestuursrechter zal in dit geval een afwijkende beslistermijn opleggen. De bestuursrechter acht een beslistermijn van zestien weken na de uitspraak in beginsel redelijk.
4. De bestuursrechter ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van
de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij deze termijn overschrijdt.
De bestuursrechter stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag, met een
maximum van €7.500,-.
5. Voorts ziet de bestuursrechter aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs
heeft moeten maken. De bestuursrechter stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig
verleende rechtsbijstand met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van
€ 525,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op de
aanvraag van eiser;
- draagt verweerder op binnen zestien weken na verzending van het afschrift van deze
uitspraak een besluit te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, voor elke
dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op
een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze
uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken. Deze uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet
worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de
gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.