ECLI:NL:RBDHA:2020:5419
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublin-overdracht
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De verzoeker, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Luxemburg verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft partijen op 8 mei 2020 geïnformeerd over haar voornemen om de zaak buiten zitting af te doen. Geen van de partijen heeft aangegeven dat zij een zitting noodzakelijk vonden, waardoor de voorzieningenrechter op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft besloten dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.
In de uitspraak van vandaag, die ook betrekking heeft op de bodemzaak met zaaknummer NL20.6921, heeft de rechtbank het beroep van de verzoeker ongegrond verklaard. Hierdoor is er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening, en heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier mr. A. Vranken. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra dat weer mogelijk is.