In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2020 een beschikking gegeven inzake de voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene, geboren in 1992, die zich verzet tegen bepaalde vormen van verplichte zorg. De officier van justitie had op 20 januari 2020 een verzoek ingediend tot verlenging van de crisismaatregel, die oorspronkelijk op 17 januari 2020 was opgelegd. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 23 januari 2020 gehouden, waarbij de betrokkene, zijn advocaat, een psychiater en een verpleegkundige aanwezig waren.
De betrokkene heeft aangegeven dat het goed met hem gaat en dat hij bereid is om in het ziekenhuis te blijven tot de uitspraak in zijn strafzaak op 5 februari 2020. Zijn advocaat pleitte voor afwijzing van het verzoek, omdat er geen onmiddellijk dreigend ernstig nadeel zou zijn. De psychiater heeft echter gesteld dat het toestandsbeeld van de betrokkene wisselend is en dat er vermoedens zijn dat hij zijn medicatie niet goed inneemt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, waaronder lichamelijk letsel en gevaar voor de veiligheid van anderen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de voorgestelde verplichte zorg noodzakelijk is om het nadeel af te wenden. De betrokkene verzet zich tegen deze zorg, maar de rechtbank heeft dit verzet verworpen. De rechtbank verleent een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor de duur van drie weken, met specifieke maatregelen zoals het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid. De machtiging is geldig tot en met 13 februari 2020.