ECLI:NL:RBDHA:2020:5336

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2762
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor het bouwen van een berging met overkapping in beschermd dorpsgezicht

Op 16 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen een omgevingsvergunning verleend door het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De vergunninghouder had op 3 maart 2020 een omgevingsvergunning verkregen voor het bouwen van een berging met overkapping op een perceel in een beschermd dorpsgezicht. Verzoeker, die naast de vergunninghouder woont, stelde dat het bouwplan in strijd was met het beschermde dorpsgezicht en dat het ontwerp onacceptabel was voor zijn eigen terrein.

De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De rechter concludeerde dat de vergunninghouder al was begonnen met de uitvoering van het bouwplan en dat er voldoende spoedeisend belang was bij de beoordeling van het verzoek. De rechter stelde vast dat het bouwplan in overeenstemming was met het bestemmingsplan en dat de welstandscommissie positief had geadviseerd. Verzoeker had geen deskundig tegenadvies overgelegd en zijn bezwaren werden als onvoldoende beschouwd.

Uiteindelijk oordeelde de voorzieningenrechter dat de gevraagde omgevingsvergunning terecht was verleend en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd niet in het openbaar gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zou later alsnog gepubliceerd worden.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2762
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juni 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

tegen

het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verweerder

(gemachtigde: mr. N.A. Dijkstra).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] , vergunninghouder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een nieuwe berging met overkapping op het adres [laan] [huisnummer] in [plaats] .
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoeker heeft de gronden van zijn verzoek schriftelijk aangevuld.
In verband met de maatregelen rond het coronavirus is partijen verzocht aan te geven of zij kunnen instemmen met het doen van uitspraak op grond van de stukken. Partijen hebben daarmee ingestemd.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Het bouwplan, waarvoor vergunninghouder op 29 januari 2020 een aanvraag om een
omgevingsvergunning heeft ingediend, voorziet in het bouwen van een nieuwe berging (bruto vloeroppervlak 48,41 m2 en goothoogte van 2,75 m blijkens bouwtekeningen) met overkapping (even hoog en oppervlakte 11,25 m2) op het adres [laan] [huisnummer] in [plaats] . Het perceel ligt in het beschermde dorpsgezicht [plaats] .
2.2
Deze aanvraag heeft betrekking op de activiteit het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Alvorens het bouwplan te kunnen uitvoeren moest een bestaande schuur op het perceel (bruto vloeroppervlak 32 m2) worden gesloopt. Deze schuur grenst aan de schuur van verzoeker en vormt daarmee architectonisch één geheel. Vergunninghouder heeft deze schuur inmiddels gesloopt.
2.3
Verzoeker woont naast het pand van vergunninghouder en is daarom belanghebbende. Aangezien vergunninghouder reeds begonnen is met de uitvoering van het bouwplan, en dit ook wenst te voltooien, is er voldoende spoedeisend belang bij een beoordeling van het verzoek.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft overwogen dat het bouwplan in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Daarnaast heeft de commissie voor Welstand en Cultureel Erfgoed (WCE) op 2 maart 2020 het plan beoordeeld en geconcludeerd dat het uiterlijk en de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria opgenomen in het Handboek Welstand & Beeldkwaliteit Wassenaar.
4. Verzoeker heeft geen bezwaar tegen het vergunde bouwwerk op zich, maar wel tegen het onacceptabele ontwerp dat op zijn terrein overblijft en de bouwtechnische problemen die zich zullen voordoen ten aanzien van de belendende muur van zijn berging bij de aanpassingen die nodig zijn om een oplossing te realiseren. Zo zal het niet eenvoudig zijn om, als de bouw doorgaat, een puntdak op zijn berging te realiseren. Hij voert verder aan dat de nieuwe situatie die als gevolg van de uitvoering van het bouwplan gecreëerd wordt ten aanzien van de gezamenlijke garage van de nummers l7/19, geen rekening houdt met het beschermde dorpsgezicht en het unieke karakter van de drie witte huizen in Engelse stijl op nummers 17, 19 en 21.
5. Gesteld noch gebleken is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Villawijken 2010”. Dit betekent dat de gebruikelijke toetsing aan het bestemmingsplan geen grond opleverde om de aanvraag te weigeren.
6.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) zoals die bijvoorbeeld blijkt uit de uitspraak van 3 oktober 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX8987), mag het college aan het advies van de welstandscommissie in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen, tenzij het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag mag leggen. Ook geldt een (verzwaarde) motiveringsplicht indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
6.2
Blijkens het welstandsadvies van 2 maart 2020 heeft de commissie WCE het bouwplan getoetst aan de gebiedsgerichte criteria voor deelgebied ‘De drie Papegaaien’ (32), en de objectcriteria voor bijgebouwen uit band 1 (pag. 50) zoals opgenomen in het ‘Handboek Welstand & Beeldkwaliteit Wassenaar’, en vastgesteld dat in voldoende mate wordt tegemoet gekomen aan de gestelde criteria.
6.3
Op 12 mei 2020, hangende de bezwaarprocedure, heeft verweerder meegedeeld dat het vergunde bouwplan op 11 mei 2020 opnieuw aan de welstandscommissie is voorgelegd. Er is alleen advies gevraagd ten aanzien van de cultuurhistorische waarden, omdat de commissie op het reguliere welstandsdeel al eerder een positief advies had gegeven.
De uitkomst daarvan is weergegeven in een emailbericht van de secretaris van de commissie WCE van 18 mei 2020, waarin is vermeld dat de commissie WCE het bouwplan niet in strijd acht met de dubbelbestemming cultuurhistorie, dat wil dus zeggen dat de
commissie geen reden heeft om aan te nemen (op de gronden zoals geformuleerd) dat de garage schade aanbrengt aan de waarden zoals die zijn toegekend aan het Rijksbeschermd dorpsgezicht Wassenaar.
6.4
Niet gebleken is dat de adviezen van de commissie WCE van 2 maart 2020 en
18 mei 2020 gebreken vertonen. Daarnaast is van belang dat verzoeker geen deskundig tegenadvies heeft overgelegd. Verzoeker heeft slechts zijn eigen mening over het bouwplan naar voren gebracht, en gesteld dat het bouwplan zich niet verdraagt met het beschermde dorpsgezicht en met het unieke karakter van de drie witte huizen in Engelse stijl. Dit is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder zich bij het bestreden besluit niet op genoemde welstandsadviezen mocht baseren. Hetgeen verzoeker over welstandsaspecten heeft aangevoerd kan dan ook niet slagen.
7. Verzoeker heeft voorts aangevoerd dat de goot en de fundering van de nieuwe berging deels op zijn erf zullen komen, en dat hij daarvoor geen toestemming geeft. Tevens heeft verzoeker zijn zorgen geuit over de afwatering van de verhoogde oprit en berging. In een schriftelijke reactie van de vergunninghouder is opgemerkt dat deze punten zijn of worden opgelost. Hoewel niet helemaal duidelijk is geworden of verzoeker dat ook zo ziet, overweegt de voorzieningenrechter dat vooralsnog niet is gebleken van een duidelijke privaatrechtelijke belemmering die zich tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor de nieuwe berging verzet. Hetzelfde geldt voor de afwatering van het perceel. Daarvoor kan een oplossing worden gevonden (indien nog nodig) zonder dat daarvoor de bouw hangende de bezwaarprocedure behoeft te worden stilgelegd.
8. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat verweerder, gelet op artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, verplicht was om de benodigde omgevingsvergunning te verlenen. Daarom zal het primaire besluit bij de heroverweging in bezwaar naar verwachting stand kunnen houden. Het verzoek om voorlopige voorziening dient daarom te worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 16 juni 2020 gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is vanwege de coronamaatregelen op 16 juni 2020 niet in het openbaar uitgesproken; dit zal op een later moment alsnog gebeuren. De uitspraak wordt zo spoedig mogelijk gepubliceerd op
www.rechtspraak.nl
de griffier is verhinderd voorzieningenrechter
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.