ECLI:NL:RBDHA:2020:5332

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
NL20.7887 en NL20.7888
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag wegens interstatelijk vertrouwensbeginsel en coronacrisis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 28 mei 2020 zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel ten opzichte van Duitsland. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat Duitsland zijn asielaanvraag niet zorgvuldig zal behandelen. Daarnaast werd opgemerkt dat de coronacrisis een tijdelijk feitelijk overdrachtsbeletsel vormt, maar dit maakt de vaststelling van Duitsland als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.7887 (beroep)
NL20.7888 (voorlopige voorziening)
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. Kristel).

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. Eiser heeft zijn stelling dat Duitsland zijn asielaanvraag niet zorgvuldig zal behandelen niet toegelicht. Verweerder mag daarom ook in deze zaak uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
2. De omstandigheid dat eiser op dit moment vanwege de coronacrisis niet kan worden overgedragen aan Duitsland is een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. Dit maakt de vaststelling van Duitsland als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dit beletsel is opgeheven, eiser in beginsel alsnog kan worden overgedragen.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Bij deze beslissing over het beroep is er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe daarom af.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van
mr. S.L.L. van den Akker, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.