ECLI:NL:RBDHA:2020:5332
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag wegens interstatelijk vertrouwensbeginsel en coronacrisis
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 28 mei 2020 zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel ten opzichte van Duitsland. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat Duitsland zijn asielaanvraag niet zorgvuldig zal behandelen. Daarnaast werd opgemerkt dat de coronacrisis een tijdelijk feitelijk overdrachtsbeletsel vormt, maar dit maakt de vaststelling van Duitsland als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.