ECLI:NL:RBDHA:2020:5328

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
7588401 RL EXPL 19-5483
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige verkoop en vernietiging van in beslag genomen goederen door de Staat

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. P.J.A. van de Laar, en gedaagde, de Staat der Nederlanden, meer in het bijzonder het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De zaak betreft de onrechtmatige verkoop en vernietiging van een auto en andere in beslag genomen goederen door de Staat. Eiser stelt dat de auto, een Volkswagen Golf, ten onrechte voor een te lage waarde is getaxeerd en verkocht door de Dienst Roerende Zaken (DRZ) na beslaglegging in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Eiser maakt aanspraak op schadevergoeding, omdat hij van mening is dat de auto een speciale editie was en dat de taxatie door DRZ niet correct was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door de auto en de inhoud daarvan te verkopen en te vernietigen voordat er een onherroepelijk vonnis was in de strafzaak. De kantonrechter heeft de schadevergoeding vastgesteld op basis van de marktwaarde van de auto ten tijde van de inbeslagname, en heeft de Staat veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan eiser, inclusief de kosten van de procedure en de deskundige.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
MLJ / c
Zaak-/rolnummer: 7588401 RL EXPL 19-5483
19 mei 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] ,wonende te [woonplaats] ,
eiser,
hierna: “ [eiser] ”,
gemachtigde: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
De Staat der Nederlanden, meer in het bijzonder het Ministerie van Veiligheid en Justitie,
zetelende te ‘s-Gravenhage,
gedaagde,
hierna: “de Staat”,
gemachtigde: [gemachtigde] .

1.De procedure

1.1
Op 19 november 2019 is in deze zaak een tussenvonnis gewezen, hierna “het tussenvonnis”. Voor het verloop van de procedure tot dat moment, de vaststaande feiten, de vordering en de standpunten van partijen verwijst de kantonrechter naar wat hierover in het tussenvonnis is overwogen en neemt dat over. Daarna heeft de kantonrechter nog kennis genomen van de volgende stukken:
- het deskundigenbericht van 13 maart 2020;
- de akte uitlaten deskundigenbericht aan de zijde van [eiser] van 7 april 2020;
- de akte uitlaten deskundigenbericht aan de zijde van de Staat van 7 april 2020.
1.2
Nadat partijen zich op 7 april 2020 hebben uitgelaten over het deskundigenrapport, is vonnis bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

Aansprakelijkheid
2.1
De Staat stelt dat hij op grond van - kort gezegd - de Begaclaimrechtspraak niet aansprakelijk kan worden gehouden op grond van onrechtmatige daad als gevolg van zijn strafvorderlijk optreden.
2.2
Het uitgangspunt in deze vaste rechtspraak is dat de Staat alleen aansprakelijk is voor schade als gevolg van het toepassen van strafvorderlijke dwangmiddelen, zoals in dit geval het leggen van beslag, indien:
- het dwangmiddel is toegepast in strijd met een publiekrechtelijke rechtsnorm, neergelegd in de wet of in het ongeschreven recht, waaronder het ontbreken van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 Strafvordering, de zogenaamde a-grond; of
- wanneer blijkt van de onschuld van de verdachte en van het ongefundeerd zijn van de verdenking, het zogeheten “gebleken onschuldcriterium”, de zogenaamde de b-grond.
De kantonrechter oordeelt hierover als volgt.
2.3
Gelet op het geschetste verloop van de strafrechtelijke procedure en op grond van de hierbij overgelegde stukken, is de kantonrechter van oordeel dat niet is gebleken dat [eiser] ten onrechte als verdachte is aangemerkt en/of dat anderszins bij de beslaglegging op de Volkswagen Golf, kenteken [kenteken] , hierna “de auto” en de inhoud daarvan, in strijd is gehandeld met de daarvoor geldende wettelijke eisen, zodat niet is voldaan aan de a-grond. Dat achteraf de ontnemingsvordering van de OvJ in het vonnis van 21 juni 2018 is afgewezen, maakt dit voor wat betreft de toepassing van de a-grond niet anders.
2.4
Ten aanzien van de zogenaamde b-grond overweegt de kantonrechter als volgt. De Staat betoogt dat het zogenaamde gebleken onschuldcriterium uit de Begaclaim-rechtspraak restrictief moet worden uitgelegd en dat hiervan al geen sprake kan zijn, nu er geen sprake is van een integrale vrijspraak. Deze stelling gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet geheel op. Weliswaar is [eiser] veroordeeld tot twee geldboetes vanwege het voorhanden hebben van respectievelijk een ploertendoder en een busje traangas, maar het strafrechtelijk onderzoek zag op overtreding van de Opiumwet en diefstal van elektriciteit. De beslagen zijn gelegd vanwege deze strafbare feiten, met het oog op de ontneming van het wederrechtelijke voordeel dat [eiser] volgens de OvJ heeft gehad uit deze strafbare feiten. (Namelijk de vermoedelijke opbrengst van de hennepteelt en de niet betaalde energiekosten.) Het gelegde beslag houdt dus geen, althans onvoldoende verband met de aangetroffen ploertendoder en het busje traangas, die ook zijn ingenomen en vernietigd, maar juist met de verdenking waarvoor [eiser] wel is vrijgesproken. Desalniettemin kan gelet op de overwegingen van de strafrechter - die erop neerkomen dat duidelijk is dat [eiser] betrokken was bij het leegruimen van de hennepkwekerij, maar dat alleen de aard van de betrokkenheid van [eiser] daarbij niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld - ook niet worden volgehouden dat onomstotelijk is gebleken van de onschuld van de verdachte en van het ongefundeerd zijn van de verdenking waarop het optreden van politie en/of justitie berustte, zodat gelet op de nu geldende rechtspraak, evenmin is voldaan aan de b-grond en het beslag niet als onrechtmatig kan worden beschouwd.
2.5
Dat de beslaglegging niet onrechtmatig is, neemt echter niet weg dat de Staat ervoor heeft gekozen de auto en de inhoud daarvan reeds op 10 juli 2017, in een vroeg stadium van het strafrechtelijk onderzoek, te verkopen en vernietigen, ondanks het door [eiser] op 21 juni 2017 ingediende klaagschrift met betrekking tot het beslag en zelfs nog voor een beslissing op het klaagschrift was genomen. Hierdoor heeft de Staat bewust het risico genomen dat achteraf de ontnemingsvordering zou worden afgewezen, dan wel dat in een procedure als deze tot een aansprakelijkheid aan de zijde van de Staat geoordeeld zou worden. Het kan dan niet zo zijn dat het risico dat de inbeslaggenomen goederen ten onrechte zijn vernietigd of mogelijk voor een te lage waarde zijn verkocht wordt afgewenteld op [eiser] enkel omdat het beslag zelf niet onrechtmatig was gelegd. De Staat had er immers ook voor kunnen kiezen de auto en de inhoud daarvan in bewaring te houden tot er een onherroepelijk vonnis was in de strafzaak.
2.6
Het causaal verband tussen de gestelde schade en de voortijdige verkoop van de auto en vernietiging van de zich daarin bevindende goederen is daarmee gegeven en is ook niet betwist. De kantonrechter is van oordeel dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door de auto en de inhoud daarvan te verkopen aan een derde en een deel van de inbeslaggenomen goederen te vernietigen voordat er onherroepelijk was beslist in de strafzaak.
Schade
2.7
Uitgangspunt in de rechtspraak is dat in geval van vernietiging of algeheel verlies van een zaak, de vergoeding steeds ten minste het geldbedrag zal belopen waarin de waarde daarvan kan worden uitgedrukt, kortom de waarde die de zaak had in het economisch verkeer ten tijde van het verlies, zodat de kantonrechter hiervan in beginsel uit zal gaan bij het beoordelen van de hoogte van de schade, tenzij er redenen zijn hiervan af te wijken.
2.8
Daarnaast merkt de kantonrechter het volgende op. De OvJ is in het vonnis van 21 juni 2018 niet ontvankelijk verklaard in de ontnemingsvordering. De OvJ heeft in het vonnis van 21 juni 2018 berust. Ook indien de Staat niet aansprakelijk kan worden gehouden is in dat geval de Staat wel gehouden tot teruggave van de in beslag genomen goederen of - voor zover de in beslag genomen zaken deels zijn vernietigd en deels verloren zijn gegaan zoals hier het geval is - om de waarde daarvan te vergoeden aan [eiser] . Om die reden is de Staat ook al tot uitkering overgegaan van een bedrag van € 14.433,67.
2.9
Ten aanzien van de auto heeft de Staat aangevoerd dat zij slechts gehouden is om over te gaan tot uitbetaling van de prijs die de auto bij verkoop door de bewaarder heeft opgebracht. Hieraan ligt ten grondslag dat de auto is verkocht met een machtiging van de rechter-commissaris en in dat geval bepaalt artikel 119 lid 2 Sv dat als niet aan een last tot teruggave kan worden voldaan, moet worden overgegaan tot uitbetaling van de prijs, die het voorwerp bij verkoop door de bewaarder heeft opgebracht of redelijkerwijze zou hebben opgebracht.
2.1
Nu de kantonrechter van oordeel is dat de Staat aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de voortijdige verkoop van de auto, zal de kantonrechter ook voor de begroting van de schade met betrekking tot de auto, uitgaan van de marktwaarde ten tijde van het beslag. Echter, ook als zou worden getoetst aan de norm wat de zaak op de veiling heeft opgebracht of redelijkerwijze zou hebben opgebracht, zoals bedoeld in artikel 119 lid 2 Sv, kan er niet zonder meer vanuit worden gegaan dat de opbrengst van de veiling redelijk was. [eiser] heeft immers gemotiveerd gesteld dat er in de taxatie door DRZ geen rekening mee is gehouden dat sprake is van een speciale editie van de auto met veel (waardevermeerderende) extra opties. Inderdaad blijkt niet of er in de taxatie door DRZ rekening is gehouden met de mogelijkheid dat sprake was van een bijzondere editie van de auto of met de volgens [eiser] aanwezige bijzondere extra’s waardoor de taxatiewaarde hoger kan komen te liggen en door de Staat is betwist dat er sprake is van een bijzondere auto. De waarde waarop een auto wordt getaxeerd voor de veiling is echter wel van groot belang voor het genereren van een zo hoog mogelijke opbrengst, zodat ook bij het bepalen of de auto voor een redelijk bedrag is geveild, van belang is wat de marktwaarde was van de auto ten tijde van de inbeslagname.
2.11
Zoals in het tussenvonnis is overwogen en ter zitting is gebleken, ziet de discussie tussen [eiser] en de Staat feitelijk niet zozeer op de vraag van de aansprakelijkheid en de precieze grondslag voor vergoeding van de goederen die zijn vervreemd of vernietigd, maar op de hoogte van de door [eiser] gevorderde schade. Daarbij hield met name de waarde van de auto partijen verdeeld. De rechter zag gelet hierop en gelet op het bewijsaanbod van [eiser] aanleiding om de vraag welke waarde aan de auto moet worden toegekend voor te leggen aan een deskundige. Aangezien partijen geen overeenstemming bereikten over de te benoemen deskundige heeft de kantonrechter de heer G. Brinkhof van CED Mobility als deskundige benoemd, hierna “de deskundige”. In het tussenvonnis is de deskundige verzocht te beoordelen wat de waarde was van de auto ten tijde van de inbeslagname, waarbij ook aan de deskundige is verzocht in het bijzonder mee te wegen in welke staat deze auto was, welke extra opties er op deze auto waren en welke waarde daaraan kan worden toegedicht.
2.12
De kantonrechter zal eerst de bevindingen van de deskundige bespreken en de schadepost van de auto en daarna de kleinere schadeposten.
Oordeel van de deskundige
2.13
De deskundige heeft in december 2019 en januari 2020 onderzoek gedaan en heeft partijen in de gelegenheid gesteld op zijn bevindingen te reageren. Daarna heeft de deskundige op 12 maart 2020 het deskundigenbericht uitgebracht. De deskundige heeft de auto gewaardeerd op € 13.750,00 inclusief BTW. Daarbij heeft de deskundige onder meer de stukken beoordeeld van de auto, zoals de beschikbare foto’s van het voertuig en het taxatierapport van DRZ, verkoopadvertenties geraadpleegd uit 2017 van vergelijkbare voertuigen en een wagenkaart van de fabrikant opgevraagd waaruit blijkt hoe het voertuig is afgeleverd vanaf nieuw. De deskundige komt op basis van het onderzoek uit op een verkoopvraagprijs van € 14.750,00 inclusief BTW en een marktwaarde in onbeschadigde staat van € 14.250,00 inclusief BTW. Deze waarde wordt vervolgens met een bedrag van € 500,00 naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 13.750,00 inclusief BTW vanwege roestschade aan het rechter voorscherm, roestschade aan de rand van de wieluitsparing, een ernstig beschadigde voorbumpergrille en een scheur of beschadiging naast de linker koplamp.
2.14
Partijen hebben ieder op het concept van het deskundigenbericht mogen reageren. [eiser] heeft daarbij kort gezegd aangevoerd dat de waarde te laag is vastgesteld, vanwege alle bijzondere opties en de zeer goede staat van de auto. Daarnaast heeft [eiser] aangegeven dat hij voor een vergelijkbare, vervangende auto (type R32) veel meer heeft moeten betalen, namelijk € 18.950, terwijl deze minder gewild is dan de auto. De deskundige zegt hierover onder meer:
“ (…) Bij het vaststellen van de marktwaarde van het onderhavige voertuig is door mij rekening gehouden met alle gemonteerde opties en accessoires. De elektrisch verwarmde spiegels zijn samen met de stoel verstelling en verwarming op nagenoeg alle aangeboden voertuigen aanwezig. Hetzelfde geldt voor de lederen bekleding, nagenoeg alle voertuigen die zijn meegenomen in de weging zijn hiervan voorzien. De crème kleur is daadwerkelijk minder aangeboden, de kleur van de bekleding heeft echter géén directe invloed op de waarde.
De uitgevoerde servicebeurten zijn ook meegenomen in de waardebepaling. (…)”
2.15
Uit dit commentaar leidt de kantonrechter af dat de deskundige zoals verzocht bij de waardebepaling rekening heeft gehouden met (eventueel) aanwezige bijzondere opties en de staat van onderhoud. Daarnaast geeft de deskundige aan dat onder meer vanwege de schades aan de auto hij niet onderschrijft dat sprake was van een
“zéér bijzondere auto en zéér goede staat”.Verder geeft de deskundige aan dat kort gezegd, de vervangende auto van [eiser] niet één op één kan worden vergeleken met de auto. Zo gaat het om een voertuig met een ander bouwjaar, dat 2 jaar jonger is en minder kilometers op de teller heeft.
2.16
De Staat heeft naar aanleiding van het conceptrapport kort gezegd aangegeven dat de waarde van de auto lager is, omdat de deskundige niet (voldoende) rekening heeft gehouden met diverse andere beschadigingen aan de auto die in het taxatierapport van DRZ zijn genoemd, de Staat ziet op een aantal van de digitale foto’s wel krassen op de auto. Naar aanleiding daarvan heeft de deskundige de digitale foto’s opgevraagd en onderzocht, maar de deskundige heeft vervolgens aangegeven dat niet zeker is of sprake is van krassen of weerspiegeling van lichtbronnen of vervuiling op en van de lak. Op een paar kleine correcties na handhaaft de deskundige de conclusie dat de marktwaarde van het voertuig ten tijde van de inbeslagname kan worden vastgesteld op € 13.750,00.
2.17
Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld bij akte op het deskundigenbericht te reageren. De standpunten in de akten komen op hetzelfde neer als de opmerkingen die zij al eerder naar aanleiding van het conceptrapport naar voren hebben gebracht. Daarnaast stelt de Staat dat er sprake is van een significant verschil tussen de waarde die is vastgesteld door de deskundige en de waarde zoals vastgesteld door DRZ en de opbrengst op de veiling. Volgens de Staat moet echter nog steeds grote(re) betekenis worden toegekend aan de taxatie van DRZ en de opbrengst van de veiling. De Staat stelt dat in de jurisprudentie verkoop bij veiling wordt erkend als de geëigende wijze om een marktconforme opbrengst te genereren en handhaaft zijn standpunt over de waarde van de auto en dat hij slechts gehouden is meer dan de verkoopopbrengst te vergoeden als de opbrengst op de veiling onredelijk laag is. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
Akte van [eiser]
2.18
De stelling van [eiser] dat de auto meer waard is dan door de deskundige is vastgesteld is met name onderbouwd op grond van de waarde van de auto die [eiser] heeft gekocht als vervanging van deze auto. Hoewel [eiser] stelt dat de vervangende auto, ondanks het feit dat deze 2 jaar jonger is, minder gewild is dan de auto, blijkt dit niet uit de door [eiser] overgelegde stukken en de kantonrechter volgt de deskundige in zijn uitleg dat de auto’s gelet op het verschillende bouwjaar en de kilometerstand niet identiek zijn en dus voor het vaststellen van de marktwaarde van de auto niet één op één kunnen worden vergeleken. De bijzondere opties waaraan volgens [eiser] een extra waarde moet worden toegekend, heeft de deskundige meegenomen in de beoordeling. Nu [eiser] verder niet nader heeft onderbouwd welke waarde aan de bijzondere opties moet worden toegekend zal de kantonrechter uitgaan van de waarde die de deskundige daaraan heeft toegekend.
Akte van de Staat
2.19
De Staat handhaaft haar stelling dat uit de overgelegde foto’s duidelijk blijkt dat er meer beschadigingen aan de auto zijn dan door de deskundige is vastgesteld. De Staat betwist dat sprake is van, althans kan zijn van reflecties en schaduwen op de foto’s. Dat door de deskundige niet meer met zekerheid kan worden vastgesteld of er werkelijk (meer) krassen op de auto hebben gezeten of dat sprake is van weerspiegelingen en schaduwen is inherent aan het feit dat de beoordeling slechts kan geschieden aan de hand van foto’s. Dat is de consequentie van het feit dat de auto niet is bewaard, maar is verkocht voor er een onherroepelijk vonnis was. De kantonrechter is van oordeel dat om die reden de mogelijkheid dat het wel om waardeverminderende krassen gaat, onder die omstandigheden voor rekening en risico van de Staat moet blijven.
2.2
De Staat heeft in de akte ook haar stellingen over de schade aan de Blackberry nader toegelicht en onderbouwd, maar dit zal buiten beschouwing worden gelaten aangezien het de bedoeling was in de akte enkel te reageren op het deskundigenbericht.
De auto
2.21
De kantonrechter zal voor wat betreft de vaststelling van de waarde van de auto uitgaan van de waarde die door de deskundige is vastgesteld. Op de stellingen van de Staat dat van de waarde op de veiling moet worden uitgegaan is hiervoor onder 2.7 en verder al ingegaan. Overigens acht de kantonrechter een verschil in waarde van circa 40% wel degelijk een dusdanig hoog verschil met de opbrengst van de veiling dat de opbrengst van de veiling als onredelijk laag kan worden beschouwd. Het is niet uitgesloten dat als aan de verkoop een hogere taxatie ten grondslag had gelegen ook een hogere opbrengst had kunnen worden gerealiseerd, ook om die reden is de kantonrechter van oordeel dat van de door de deskundige vastgestelde waarde dient te worden uitgegaan. Dit leidt ertoe dat de schade - gelet op het door de Staat reeds uitgekeerde bedrag van € 8.012,00 - zal worden begroot op € 5.738,00. De door de Staat reeds betaalde wettelijke rente betreft een aparte schadepost en wordt daarom niet afgetrokken van het gevorderde schadebedrag ter zake van de waarde van de auto.
Contant geld
2.22
[eiser] stelt dat er sprake was van een bedrag aan contant geld van € 4.860,00. De Staat heeft een bedrag betaald van in totaal € 4.840,00. In het proces-verbaal dat is opgemaakt tijdens het strafrechtelijk onderzoek staat dat er een geldbedrag is aangetroffen van € 4.500,00 en een bedrag van € 340,00. [eiser] heeft de stelling dat er sprake was van € 20,00 meer aan contant geld verder niet onderbouwd, zodat de kantonrechter gelet op de betwisting door de Staat, uit zal gaan van de juistheid van de bedragen in het proces-verbaal. Dit brengt mee dat het bedrag aan inbeslaggenomen contant geld al volledig is vergoed en verder geen bespreking meer behoeft.
Parfum of deodorant, afstandsbedieningen en zonnebril
2.23
[eiser] vordert een bedrag van € 144,04 voor parfum en deodorant, € 219,31 voor afstandsbedieningen en € 209,00 voor een zonnebril. De staat betwist dat deze items bij de in beslag genomen goederen zaten. In het proces-verbaal is niet goed gedocumenteerd om welke merken het gaat en ook niet wat voor afstandsbedieningen het betreft, maar aangezien de goederen wel zijn opgenomen in het proces-verbaal had het op de weg gelegen van de Staat om zijn verweer dat deze items niet bij de in beslag genomen goederen zaten nader te onderbouwen. De kantonrechter gaat er dus van uit dat de door [eiser] genoemde items zich onder de inbeslaggenomen goederen bevonden.
2.24
Ten aanzien van de waarde van deze goederen heeft de Staat aangegeven het gevorderde bedrag voor de afstandsbedieningen redelijk te vinden, zodat het bedrag van € 219,31 als onbetwist zal worden toegewezen. Ten aanzien van het parfum en de zonnebril heeft de Staat de hoogte van de gevorderde schade betwist en heeft de Staat aangegeven bereid te zijn € 40,00 respectievelijk € 80,00 te vergoeden. [eiser] heeft ter onderbouwing van de schade voor wat betreft het parfum en de deodorant een handgeschreven nota overgelegd waarin is aangegeven dat sprake was van twee bussen deodorant van Biotherm van € 18,19 en een parfum van Dsquared He Wood van 100 ml en van 30 ml van respectievelijk € 70,40 en € 34,80. Ter onderbouwing van de schade met betrekking tot de zonnebril heeft [eiser] een aankoopnota overgelegd van 30 januari 2018. De Staat stelt dat [eiser] ten onrechte uitgaat van de nieuwwaarde van deze artikelen en stelt bovendien dat de nieuwwaarde van de zonnebril € 160,00 was.
2.25
[eiser] vordert de nieuwwaarde van de zonnebril en parfums en deodorant. [eiser] heeft niet gesteld dat de artikelen nieuw en ongebruikt waren en heeft geen aankoopnota’s kunnen overleggen. De overgelegde nota van de zonnebril betreft gelet op de datum waarschijnlijk de kosten van de nieuw aangeschafte zonnebril, maar dit is verder niet toegelicht en van de handgeschreven nota is ook onduidelijk of het wel een nota van een winkel betreft of enkel een schatting of optelsom van [eiser] zelf. Aan de andere kant wordt door de Staat niet onderbouwd waarom van een tweedehandswaarde uit moet worden gegaan en worden marktplaatsadvertenties overgelegd van verschillende bedragen. Ten aanzien van de zonnebril wordt gesteld dat de nieuwwaarde € 160,00 was, maar de advertentie is van 2019, zodat de waarde inmiddels veel minder kan zijn dan in 2017 toen de collectie nieuw(er) was. Aangezien er wel van uit wordt gegaan dat de genoemde goederen zich onder de inbeslaggenomen goederen bevonden zal de kantonrechter de waarde daarom op grond van 6:97 BW schatten. Aangezien de gestelde nieuwwaardes de kantonrechter niet onrealistisch voorkomen zal de kantonrechter uitgaan van die waarden met een geschatte correctie van 25% voor leeftijd/gebruik. De kantonrechter komt dan uit op een schade van € 108,03 voor de parfums en bussen deodorant en € 156,75 voor de zonnebril.
Maxicosi
2.26
De Staat heeft met betrekking tot de Maxicosi slechts de hoogte van de schade betwist en aangegeven slechts een bedrag van ongeveer € 50,00 verschuldigd te zijn. De Staat heeft echter nagelaten te onderbouwen op welke grond zij slechts gehouden is de waarde van een tweedehands Maxicosi te vergoeden, bovendien wordt in de marktplaatsadvertentie die ter onderbouwing van dit bedrag is overgelegd dit bedrag als bieding gedaan, zodat niet duidelijk is of de tweedehands Maxicosi voor dit bedrag is verkocht of aangeboden. Ter zitting heeft de Staat aangegeven alsnog bereid te zijn het gevorderde bedrag van € 189,00 te betalen. De kantonrechter zal ook deze vordering daarom toewijzen. Aangezien de Maxicosi echter in de door [eiser] zelf overgelegde advertentie € 169,00 kost en [eiser] verder niet heeft toegelicht waarom hij desondanks € 189,00 vordert, zal de kantonrechter een bedrag van € 169,00 toewijzen.
Blackberry telefoon
2.27
[eiser] vordert ter zake van de Blackberry een bedrag van € 1.500,00, maar heeft bij akte van 27 augustus 2019 - naast de reeds overgelegde advertentie - een nota overgelegd van de aankoop van een Blackberry Q10 SkyEcc met een PGP abonnement van 6 maanden gedateerd 15 februari 2017. Noch uit de advertentie, noch uit de factuur blijkt hoe het bedrag is opgebouwd. De Staat heeft erkend gehouden te zijn de kosten van het toestel te vergoeden, maar stelt dat zij niet is gehouden het abonnement te vergoeden. [eiser] stelt dat de Staat hiertoe wel gehouden is, omdat hij vanwege de inbeslagname geen gebruik heeft kunnen maken van het abonnement dat maar 6 maanden liep. De kantonrechter is van oordeel dat de Staat niet is gehouden de abonnementskosten te vergoeden. [eiser] had immers het abonnement kunnen laten stopzetten of had kunnen verzoeken het abonnement over te sluiten om zo zijn schade te beperken. Niet is gebleken dat [eiser] dit heeft geprobeerd. Dat het toestel maar een waarde vertegenwoordigt van € 75,00 zoals de Staat stelt is gelet op het feit dat het kort voor de inbeslagname is aangeschaft ook niet realistisch. De kantonrechter zal daarom ook hier de waarde schatten. Aangezien het hier gaat om een toestel met abonnement waarvan een groot deel van de hoge kostprijs, zoals de Staat ook ter zitting heeft aangevoerd, zit in het abonnement met speciale encryptie, zal de kantonrechter de waarde van het toestel schatten op 25% van de totaalprijs van het toestel met abonnement namelijk op € 349,75.
2.28
Dit leidt ertoe dat de vordering van [eiser] grotendeels zal worden toegewezen. Daarbij zal de Staat, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser] en zullen de kosten van het deskundigenrapport, waarvan de kosten door [eiser] als voorschot zijn betaald voor rekening van de Staat komen. De subsidiaire vordering van de Staat zal gelet op het bovenstaande worden afgewezen.

3.Beslissing

De kantonrechter:
3.1
veroordeelt de Staat tot betaling aan [eiser] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag van € 6.740,84 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening;
3.2
veroordeelt de Staat tot betaling van de kosten van de procedure, die aan de zijde van [eiser] tot op heden worden begroot op € 1.230,01 waarvan € 900,00 aan salaris gemachtigde;
3.3
veroordeelt de Staat tot betaling aan [eiser] van de kosten van de deskundige van € 1.143,45, inclusief BTW;
3.4
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 mei 2020.