ECLI:NL:RBDHA:2020:5313
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van het verzoek om zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging, ingediend door de officier van justitie. Het verzoek was gebaseerd op artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en betrof een vrouw, geboren in 1996, die in het verleden meerdere keren was opgenomen voor haar psychische problemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behandeling van het verzoek niet tijdig heeft plaatsgevonden, maar oordeelt dat de officier van justitie ontvankelijk is in het verzoek.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de betrokkene aangegeven dat het goed met haar gaat en dat zij geen medicatie meer slikt. Ze heeft een rechtenstudie gestart en is zich bewust van haar kwetsbaarheid. De advocaat van de betrokkene pleitte voor afwijzing van het verzoek, onder andere omdat de beslistermijn was verstreken en de medische verklaring niet meer actueel was. De psychiater bevestigde dat de betrokkene momenteel goed functioneert, maar dat er in het verleden zorgen waren over haar toestand.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat, hoewel de betrokkene lijdt aan een bipolaire I stoornis, de huidige situatie niet vereist dat er verplichte zorg wordt opgelegd. De betrokkene komt haar afspraken na en accepteert vrijwillig de behandeling. De rechtbank oordeelt dat een zorgmachtiging op dit moment niet doelmatig en proportioneel is, en wijst het verzoek af. De beschikking is vastgesteld op 11 juni 2020 en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.