In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in een procedure tussen een werknemer en de stichting SRK. De werknemer, die in persoon procedeerde, had verschillende verzoeken ingediend met betrekking tot haar pensioenopbouw bij SRK en de pensioenregeling bij ARAG. De kantonrechter heeft kennisgenomen van eerdere beschikkingen en de ingediende stukken van beide partijen. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 januari 2020 heeft de werknemer haar verzoek gewijzigd en vermeerderd, wat door de kantonrechter is toegestaan.
De kantonrechter heeft de verzoeken van de werknemer beoordeeld, waaronder een verzoek om specificatie van een compensatiebedrag van € 7.334,23. De kantonrechter oordeelde dat SRK de werknemer een specificatie van dit bedrag moest verstrekken, omdat het bedrag zonder onderbouwing was gepresenteerd. De overige verzoeken van de werknemer, waaronder verzoeken om informatie over pensioenaanspraken en indexatie, zijn afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer geen partij was bij een relevante overeenkomst en dat de verzoeken niet konden leiden tot een concreet financieel nadeel.
In het zelfstandig tegenverzoek van SRK werd verklaard dat de arbeidsovereenkomst van de werknemer op 30 juni 2019 was geëindigd. De kantonrechter heeft de werknemer veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 360,00. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de veroordelingen onmiddellijk moeten worden nageleefd, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.