In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2020, hebben verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvragen waren gedaan op basis van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. Op 5 maart 2020 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid alsnog op deze aanvragen beslist. Hierop hebben verzoekers hun beroepen ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De rechtbank oordeelt dat, hoewel verzoekers in de intrekkingsverklaring niet expliciet om proceskostenvergoeding hebben gevraagd, dit verzoek wel in een afzonderlijke memo op dezelfde dag is ingediend. De rechtbank interpreteert de term “tegelijk met” in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ruim, wat betekent dat het verzoek om proceskostenvergoeding niet per se in hetzelfde document als de intrekking hoeft te worden vermeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er termen zijn voor een proceskostenveroordeling, aangezien de zaken samenhangend zijn en er sprake is van een beroepsprocedure. De kosten van de rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 262,50. De rechtbank heeft de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekers, ondanks het verweer dat het intrekken van de beroepen zou betekenen dat verzoekers afstand hebben gedaan van een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.