ECLI:NL:RBDHA:2020:5310

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
NL19.30788 en NL19.30789
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen en verzoek om proceskostenvergoeding in asielzaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2020, hebben verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvragen waren gedaan op basis van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. Op 5 maart 2020 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid alsnog op deze aanvragen beslist. Hierop hebben verzoekers hun beroepen ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De rechtbank oordeelt dat, hoewel verzoekers in de intrekkingsverklaring niet expliciet om proceskostenvergoeding hebben gevraagd, dit verzoek wel in een afzonderlijke memo op dezelfde dag is ingediend. De rechtbank interpreteert de term “tegelijk met” in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ruim, wat betekent dat het verzoek om proceskostenvergoeding niet per se in hetzelfde document als de intrekking hoeft te worden vermeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er termen zijn voor een proceskostenveroordeling, aangezien de zaken samenhangend zijn en er sprake is van een beroepsprocedure. De kosten van de rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 262,50. De rechtbank heeft de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekers, ondanks het verweer dat het intrekken van de beroepen zou betekenen dat verzoekers afstand hebben gedaan van een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.30788 en NL19.30789

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , verzoekers,

V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2]
(gemachtigde: mr. M.L. Hoogendoorn),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Op 17 december 2019 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvragen tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000.
Bij besluiten van 5 maart 2020 heeft verweerder alsnog op de aanvragen van verzoekers beslist.
Naar aanleiding hiervan hebben verzoekers de beroepen ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op deze verzoeken. Verweerder heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb is de bestuursrechter bij uitsluiting
bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de
behandeling van het beroep bij de bestuursrechter redelijkerwijs heeft moeten maken.
3.
Op grond van artikel 8;75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank in geval van
intrekking van het beroep, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener
van het beroep is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan met toepassing van artikel 8:75 in
de proceskosten veroordelen, indien daarom bij intrekking wordt verzocht.
4. Bij brieven van 16 maart 2020 heeft verweerder het volgende standpunt ingenomen.
Verweerder ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Onder verwijzing naar artikel 6:20, derde lid, Awb geldt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen
van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan
het beroep tegemoet komt. Verzoekers hebben zich niet kunnen verenigen met de besluiten op bezwaar en hebben nieuwe beroepen ingesteld. Verweerder is van mening dat het intrekken van de beroepen als gevolg heeft dat verzoekers afstand hebben gedaan van een eventuele proceskostenveroordeling.
5. Uit het elektronisch dossier blijkt dat eisers in de intrekkingsverklaring niet hebben gevraagd om een proceskostenvergoeding, maar dat verzoek wel hebben gedaan in een afzonderlijk memo, dat enkele uren daarna, dezelfde dag, in het dossier is geplaatst. De term “tegelijk met” in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb moet redelijk worden uitgelegd en vereist daarom niet dat het verzoek proceskosten in hetzelfde geschrift wordt vermeld als de intrekking en evenmin dat het op precies hetzelfde tijdstip is gedaan. Met indiening op dezelfde dag is nog voldoende binnen de grenzen van de term “tegelijk met” gebleven. Zie in dit verband ook CRvB 28 april 2005, LJN AT 5580.
6. Het voorgaande betekent dat er termen zijn voor een proceskostenveroordeling. Omdat beide zaaknummers samenhangende zaken betreffen in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden zij beschouwd als één zaak. Uitgegaan wordt van 1 punt voor het indienen van de beroepen, en een waarde van 0,5 per punt omdat hier slechts de tijdigheid van het besluit in geding is geweest. De bestuursrechter stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 262,50.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van
L. van Zuijlekom, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.