ECLI:NL:RBDHA:2020:5308

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
09/131216-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maximum straf voor poging doodslag op vrouw en dochter

Op 18 juni 2020 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 42-jarige man uit Alphen aan den Rijn, die is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 jaar en 4 maanden voor het steken van zijn vrouw en dochter. De steekpartij vond plaats op 28 mei 2019, na langdurige conflicten binnen het gezin. De man stak zijn 32-jarige vrouw en 17-jarige dochter meermalen met een mes in de borst, terwijl een andere dochter van 15 jaar getuige was van de aanval. De verwondingen waren zo ernstig dat beide slachtoffers levensreddende operaties ondergingen. De rechtbank oordeelde dat poging tot moord niet bewezen kon worden, omdat de man handelde in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en niet met voorbedachte rade. De rechtbank legde de maximum straf op, gezien de ernst van het geweld en de impact op de slachtoffers. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot moord, maar schuldig bevonden aan de pogingen tot doodslag. De rechtbank nam in haar overwegingen de omstandigheden van de zaak, de impact op de slachtoffers en de psychische toestand van de verdachte mee. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/131216-19
Datum uitspraak: 18 juni 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te Vught.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 12 september 2019, 2 december 2019, 17 februari 2020, 8 mei 2020 (alle pro forma) en 4 juni 2020 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. I. Aardoom-Fuchs naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 mei 2019 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borststreek, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 28 mei 2019 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borststreek, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of gesneden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Op dinsdag 28 mei 2019, omstreeks 18:54 uur, kwam bij de meldkamer van politie Eenheid Den Haag een melding binnen dat in de woning aan de [adres] in Alphen aan den Rijn een man zou doordraaien. Er zou sprake zijn van paniek en er zouden messen in het spel zijn. [2]
Verbalisanten die om 19:00 uur ter plaatse waren, zagen in een slaapkamer van de woning twee vrouwen op hun rug en onder het bloed op de grond liggen. De vrouwen hadden meerdere steekwonden en reageerden niet of nauwelijks op de verbalisanten. In dezelfde kamer troffen de verbalisanten een vleesmes met een lemmet van tien tot vijftien centimeter lang aan. [3]
Terwijl ambulancebroeders één van de vrouwen (naar later bleek: [slachtoffer 1] , de echtgenote van de verdachte, hierna ook: [slachtoffer 1] ) naar een gereedstaande ambulance brachten, behandelde een trauma-arts de andere vrouw (naar later bleek: [slachtoffer 2] , de dochter van de verdachte, hierna ook: [slachtoffer 2] ). Omdat uit een scan bleek dat [slachtoffer 2] een hevige inwendige bloeding had, opende de arts ter plaatse haar borstkas en voerde hij een operatie uit. Enkele minuten later werden beide vrouwen met spoed naar het ziekenhuis overgebracht. [4]
Op aanwijzen van een buurman van de slachtoffers hielden verbalisanten in het portiek van de flat [verdachte] aan als verdachte van de steekpartij. Zijn handen en kleding zaten onder het bloed. [5]
Op 16 juni 2019 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan jegens de verdachte, haar echtgenoot. Zij heeft verklaard dat zij op 28 mei 2019 met haar dochter [naam dochter 2] koekjes aan het bakken was, toen zij plotseling enorm veel gegil hoorde. [slachtoffer 1] rende naar de kinderkamer en zag dat de verdachte hun dochter [slachtoffer 2] aan het slaan was. De verdachte greep [slachtoffer 2] bij haar haren, tilde haar op en gooide haar op de grond. [slachtoffer 1] sloeg haar lichaam om [slachtoffer 2] heen om haar te beschermen. Het eerste wat [slachtoffer 1] zich vervolgens kan herinneren is dat zij ( [slachtoffer 1] ) op de grond lag en zij de verdachte in het Koerdisch hoorde praten door de telefoon en hem hoorde zeggen: “Ik heb [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vermoord”. [6]
Forensisch geneeskundige onderzoek wijst uit dat [slachtoffer 1] bij het geweldsincident vijf steekwonden in de borstkas en afweerletsel aan beide handen heeft opgelopen. Hierbij zijn beide longen en de vena azygos, een grote ader langs de wervelkolom, beschadigd.
Dit heeft geleid tot fors en levensbedreigend bloedverlies (‘shock’), waarvoor meerdere bloedtransfusies en operatief ingrijpen noodzakelijk waren om overlijden te voorkomen. Vervolgens traden nog complicaties op, te weten nierfunctiestoornissen, waarvoor tijdelijk dialyse nodig was, en een trombosearm, waarvoor bloedverdunnende medicatie werd toegediend. De stoornissen in de nier- en longfunctie, een zwelling in de arm vanwege de trombose en stoornissen in de tastzin van de duim zijn mogelijk blijvend. [7]
Ook [slachtoffer 2] heeft op 16 juni 2019 aangifte gedaan jegens de verdachte, haar vader. [8] Zij heeft echter verklaard dat zij zich van het steekincident en de aanloop daarnaartoe niets kan herinneren. [slachtoffer 2] heeft, blijkens het forensisch geneeskundige onderzoek, bij het incident meerdere steekwonden en snijverwondingen in de borstkas opgelopen. [9] Eén van de steekwonden reikte tot in het hart, met een verwonding van de linkerkamer en van het tussenschot tussen beide kamers tot gevolg. Zonder operatief ingrijpen op 28 mei 2019 was [slachtoffer 2] zeer waarschijnlijk overleden. Er zal sprake zijn van een blijvend litteken als gevolg van de operatiewond over de gehele borstkas, littekens van de steek- of snijverwondingen aan de borstkas, en van een minder goed dan gebruikelijke hartfunctie. [10]
[naam dochter 2] , de destijds vijftienjarige dochter van de verdachte, heeft verklaard dat zij op 28 mei 2019 met haar moeder in de keuken was, toen zij haar zus [slachtoffer 2] hoorde gillen vanuit de slaapkamer. [naam dochter 2] liep naar de slaapkamer en zag dat de verdachte [slachtoffer 2] sloeg en aan haar haren trok. [naam dochter 2] en haar moeder sprongen tussen [slachtoffer 2] en de verdachte in om erger te voorkomen. Vervolgens liep de verdachte met versnelde pas naar de keuken, pakte een mes van ongeveer vijftien tot twintig centimeter uit de la en liep terug naar de slaapkamer. [naam dochter 2] sprong tussen de verdachte en haar moeder en zus in, maar toen zij zag dat de verdachte haar moeder met het mes stak heeft zij de woning verlaten. [11]
De politie heeft de inhoud van de mobiele telefoon die de verdachte bij zich had ten tijde van zijn aanhouding onderzocht op relevante informatie. In de telefoon van de verdachte werd een WhatsApp-spraakbericht aangetroffen dat de verdachte op 28 mei 2019 om 18:57 uur heeft verzonden aan een vriend van hem, [naam] , waarin hij in de Koerdische taal zegt: “Ik heb allebei gedood. Ik heb allebei gedood, ze begrijpen mij niet.” [12]
Hoewel de verdachte heeft verklaard dat hij dronken was en zich niet kan herinneren wat zich heeft afgespeeld op 28 mei 2019, staat tussen de procespartijen niet ter discussie dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft neergestoken. Op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gepoogd te doden door hen meermalen met een mes - voornamelijk in de borststreek - te steken en te snijden.
De vraag die thans nog voorligt is of bij de verdachte sprake is geweest van voorbedachte raad. De rechtbank zal hierop in het navolgende ingaan. Ook zal zij ingaan op de vorm van opzet, nu de standpunten van de procespartijen daarover verschillen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van de onder de feiten 1 en 2 impliciet primair tenlastegelegde pogingen tot moord en dat zij wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de impliciet subsidiair tenlastegelegde pogingen tot doodslag. Op de specifieke standpunten van de officier van justitie zal bij de beoordeling van de tenlastelegging nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder de feiten 1 en 2 impliciet primair tenlastegelegde pogingen tot moord en dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de impliciet subsidiair tenlastegelegde pogingen tot doodslag. Op de specifieke standpunten van de raadsvrouw zal bij de beoordeling van de tenlastelegging nader worden ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Voorbedachte raad
Onder 3.1 heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte op 28 mei 2019 heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden door hen meermalen met een mes te steken. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte dit met voorbedachte raad heeft gedaan. Zij overweegt hierover het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
In onderhavige zaak volgt uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [naam dochter 2] dat de verdachte en [slachtoffer 2] op enig moment heftige ruzie kregen om het gebruik van een laptop. De verdachte sloeg [slachtoffer 2] , trok haar aan haar haren en gooide haar op de grond. Uit de verklaring van [naam dochter 2] volgt dat de verdachte vervolgens met versnelde pas naar de keuken liep, daar een mes pakte en hierna weer terugliep naar de slaapkamer. [naam dochter 2] is nog tussen de verdachte en haar moeder en zus ingesprongen, maar dit kon niet voorkomen dat de verdachte hen kort hierna heeft neergestoken. De politie heeft uitgezocht dat het heen en weer naar de keuken lopen door de verdachte tussen de tien en vijftien seconden moet hebben geduurd.
De rechtbank stelt op grond van genoemde verklaringen vast dat de verdachte tijdens de ruzie in een hevige gemoedstoestand verkeerde en vervolgens het mes is gaan pakken. Hoewel de verdachte tijd en gelegenheid had om na te denken over zijn besluit tot het steken van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toen hij van de slaapkamer naar de keuken liep, een mes uit de la pakte, terugliep naar de slaapkamer en [naam dochter 2] tussen hem en de slachtoffers insprong, was de tijdsspanne waarin de verdachte deze handelingen verrichtte kort en bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanwijzingen om vast te stellen dat sprake was van kalm beraad en rustig overleg. De verdachte is immers tijdens de heftige ruzie met [slachtoffer 2] het mes gaan pakken en het is dan ook aannemelijk dat er tijdens het pakken van het mes en het uiteindelijke neersteken van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] nog steeds sprake was van de hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de onder 1 en 2 impliciet primair tenlastegelegde pogingen moord.
Opzet
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte een toegewijd familieman en vader was, wiens gezin zijn leven was. Zij heeft betoogd dat de verdachte, gelet hierop, geen vol opzet, maar enkel voorwaardelijk opzet had op het doden van zijn echtgenote en dochter.
De rechtbank stelt echter vast dat de verdachte de slachtoffers meermalen met een mes heeft gestoken in de borststreek, een zeer kwetsbaar deel van het lichaam. De hevigheid van het door de verdachte gebruikte geweld wordt weerspiegeld in de aard, het aantal en de ernst van de door hem toegebrachte letsels. Deze gedragingen dienen naar hun uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat de rechtbank evenals de officier van justitie van oordeel is dat verdachtes opzet hierop ten volle was gericht.
Conclusie
Al het voorgaande in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de impliciet subsidiair tenlastegelegde pogingen tot doodslag heeft begaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
1.
op 28 mei 2019 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes in het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 28 mei 2019 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes in de borststreek heeft gestoken en gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden verklaard. Hij heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de feiten. Voorts heeft zij de rechtbank verzocht rekening te houden met de moeilijke gezinssituatie waarin de verdachte leefde voorafgaand aan het feit, namelijk dat zijn echtgenote van hem wilde scheiden en zijn dochter een relatie had met een Arabische man die de verdachte niet kende en welke relatie hij afkeurde. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht mee te wegen dat de verdachte een blanco strafblad heeft en dat het recidiverisico matig tot laag wordt ingeschat.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de aard en de ernst van de gepleegde strafbare feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bijzonder ernstige misdrijven. Hij heeft zijn echtgenote en een van zijn dochters met een groot vleesmes meermalen in de borststreek gestoken en gesneden, en daarbij vitale organen geraakt. Beide slachtoffers zijn door deze messteken ernstig gewond geraakt en hebben levensreddende operaties moeten ondergaan. Dat zij de steekpartij hebben overleefd is enkel te danken aan onmiddellijk en adequaat ingrijpen van het snel ter plaatse gekomen medisch personeel.
Aanleiding van de steekpartij was een ruzie tussen de verdachte en [slachtoffer 2] . Ze hadden al maanden ruzie over een Arabische man waarmee zij tegen de zin van de verdachte contact had. Ook met [slachtoffer 1] had de verdachte in de maanden voorafgaand aan het incident geregeld ruzie, onder meer over vermeend overspel van haar en haar wens om te scheiden. Wat er aan het incident ook vooraf mag zijn gegaan en hoezeer de verdachte ook mag zijn aangetast in zijn gevoelens van eer en respect, het toepassen van geweld mag nooit de oplossing zijn. De verdachte heeft zich laten leiden door zijn eigen gekrenkte gevoelens en geen moment stilgestaan bij de gevolgen voor zijn vrouw en dochter. De rechtbank rekent het de verdachte dan ook zeer zwaar aan dat hij juist voor deze handelswijze heeft gekozen. Het neersteken van zijn vrouw en dochter getuigt van een ernstig gebrek aan respect van de verdachte voor de lichamelijke integriteit en gezondheid van de slachtoffers. Het moet voor alle betrokken gezinsleden zeer angstaanjagend zijn geweest om een dergelijk incident mee te moeten maken in de beslotenheid van hun eigen woning, de plek waar zij zich bij uitstek veilig hadden moeten voelen.
Uit de slachtofferverklaringen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ter zitting hebben ingebracht blijkt dat zij nog veel last ondervinden van de (blijvende) lichamelijke letsels die zij hebben opgelopen. Daarbij heeft het incident ook psychisch nog steeds veel impact op hen. [slachtoffer 2] zal er mee moeten leren leven dat haar eigen vader haar dood heeft willen steken. Het moet ook voor [slachtoffer 1] traumatisch zijn geweest om te zien dat haar echtgenoot zo gewelddadig was jegens haar dochter. [slachtoffer 1] heeft geprobeerd haar dochter te beschermen, maar dit mocht niet baten. Ook voor de destijds vijftienjarige [naam dochter 2] moet het schokkend zijn geweest, eerst om te zien hoe haar eigen vader haar moeder en zus toetakelde om vervolgens haar moeder en zus te moeten achterlaten om te kunnen vluchten en hulp te halen. De rechtbank vindt het onaanvaardbaar dat de verdachte zijn gezin en met name zijn jonge dochters hieraan heeft blootgesteld. Bovendien heeft de verdachte met zijn handelswijze zijn buren schrik aangejaagd en gezorgd voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving als geheel. De rechtbank neemt het de verdachte daarnaast bijzonder kwalijk dat hij de schuld volledig buiten zichzelf legt en geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Illustratief daarvoor is zijn opmerking tegen de politie dat zijn vrouw en dochter schuldig zijn aan wat er is gebeurd en hij niet.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 april 2020. Hieruit volgt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de Pro Justitia-rapportages van psychiater M.A. Westerborg d.d. 30 april 2020 en psycholoog J.P.M. van der Leeuw d.d. 11 maart 2020. De psychiater heeft geconcludeerd dat de verdachte een zwakbegaafde man is, bij wie sprake is van acculturatieproblematiek en een stoornis in het alcoholgebruik. De psychiater heeft geconcludeerd dat deze stoornissen manifest waren ten tijde van het plegen van de feiten, maar dat deze de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte op dat moment niet beïnvloedden. De psychiater heeft beschreven dat de verdachte in zijn eer was aangetast door het gedrag van zijn echtgenote en dochter. De verdachte wilde Nederland verlaten, maar had hier geen geld voor. Hij keerde zich af van zijn familie en ging alcohol gebruiken om op die manier de oplopende spanningen het hoofd te kunnen bieden. De psychiater is van mening dat het incident plaatsvond tegen de achtergrond van deze problematiek en dat psychopathologie geen rol speelde bij het plegen van de feiten. Hij heeft de rechtbank dan ook geadviseerd de verdachte het bewezenverklaarde geheel toe te rekenen. De psychiater schat de kans op recidive van gewelddadig gedrag in als laag tot matig.
De psycholoog heeft beschreven dat hij - onder meer - door de moeizame samenwerking met de tolk, te weinig informatie heeft kunnen verzamelen om op betrouwbare wijze gefundeerde uitspraken te kunnen doen over mogelijke ziekelijke stoornissen en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij de verdachte en over mogelijke doorwerking daarvan in het bewezenverklaarde. Hij heeft zich daarom onthouden van uitspraken over de mate van toerekenbaarheid, een risicoanalyse en een interventieadvies. Hij stelt daarbij dat er aanwijzingen zijn voor overdrijving en aandikken van de klachten door de verdachte.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de Pro Justitia-rapportage betreffende een (gedrags)neurologisch onderzoek dat (gedrags)neuroloog C. Jonker bij de verdachte heeft uitgevoerd. Jonker heeft geconcludeerd dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor een hersenorganische stoornis en/of ziekte.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar zou moeten worden verklaard. Zij heeft erop gewezen dat de getuige [naam] , een buurman, heeft verklaard dat hij het idee had dat de verdachte op 28 mei 2019 een black-out had, dat de verdachte in het PPC depotmedicatie voorgeschreven krijgt en dat de reclassering in haar rapport spreekt van een mogelijke verstandelijke beperking. Nu de psycholoog, anders dan de psychiater, niet komt tot het advies dat de feiten de verdachte geheel kunnen worden toegerekend, is sprake van verschillende conclusies van de deskundigen, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank gaat evenwel uit van het rapport van de psychiater. De psychiater heeft naar oordeel van de rechtbank in zijn oordeelsvorming alle relevante omstandigheden betrokken en een deugdelijke en inzichtelijke onderbouwing aan zijn conclusies ten grondslag gelegd. De rechtbank heeft geen enkele aanleiding te twijfelen aan het rapport van de psychiater. De rechtbank zal daarom diens in het rapport onder woorden gebrachte conclusies volgen en deze ten grondslag leggen aan haar beslissing. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundige voldoende is komen vast te staan dat de bewezenverklaarde feiten geheel aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank benadrukt daarbij dat de psycholoog niet tot een
andereconclusie is gekomen dan de psychiater, maar dat de psycholoog zich op grond van het dossier en de gesprekken met de verdachte heeft
onthoudenvan het trekken van een conclusie.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank verder nog acht geslagen op de straffen die in min of meer vergelijkbare zaken in Nederland plegen te worden opgelegd.
De ernstige omstandigheden waaronder de onderhavige feiten zijn gepleegd, het feit dat slechts voortvarend acuut medisch ingrijpen het leven van de slachtoffers heeft gered en de impact die deze feiten op de maatschappij in het algemeen en de slachtoffers in het bijzonder hebben gehad, brengen mee dat geen andere straf in aanmerking komt dan de maximaal voor dergelijke feiten op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de berekening van die straf, kijkend naar wat voor deze feiten gezamenlijk kan worden opgelegd, komt de rechtbank tot het volgende. De maximumstraf voor een doodslag is 15 jaar. De maximumstraf voor 2 keer doodslag is 20 jaar. Nu het gaat om twee pogingen moet een derde van deze straf worden afgetrokken. Dit leidt tot een maximaal op te leggen gevangenisstraf van dertien jaren en vier maanden. [13] De door de officier van justitie gevorderde straf van veertien jaren kan dan ook niet worden opgelegd.
De rechtbank zal gelet op al het voorgaande aan de verdachte de maximaal op te leggen gevangenisstraf van dertien jaren en vier maanden opleggen.

7.De inbeslaggenomen goederen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen
genoemde voorwerp (een vleesmes) zal worden onttrokken aan het verkeer.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Ook de raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het inbeslaggenomen voorwerp dient te worden onttrokken aan het verkeer.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst genoemde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met dit voorwerp de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn begaan.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36b, 36c, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 impliciet primair tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 impliciet subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
13 jaren en 4 maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: 1 STK Vleesmes.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.K. Spros, voorzitter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
mr. F.L.G. Geisel, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Walenkamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juni 2020.
Mr. F.L.G. Geisel is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019144316, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn-Gouda (doorgenummerd blz. 1 t/m 340).
2.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 58.
3.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 43-44.
4.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 42-45.
5.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 59; proces-verbaal van bevindingen, blz. 64.
6.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , blz. 131, 134.
7.Een geschrift, te weten een NFI-rapport Forensisch geneeskundig onderzoek door forensisch arts KNMG B.F.L. Oude Grotebevelsborg, d.d. 5 december 2019, blz. 8.
8.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] , blz. 143.
9.Een geschrift, te weten een NFI-rapport Medisch-forensisch onderzoek door forensisch arts KNMG W.A. Karst, d.d. 2 juni 2020, blz. 6; proces-verbaal van bevindingen, blz. 44.
10.Een geschrift, te weten een NFI-rapport Medisch-forensisch onderzoek door forensisch arts KNMG W.A. Karst, d.d. 2 juni 2020, blz. 6.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam dochter 2] , blz. 78; proces-verbaal van verhoor getuige [naam dochter 2] , blz. 153-154.
12.Proces-verbaal van bevindingen mobiele telefoon verdachte, blz. 104,
13.Vgl.