ECLI:NL:RBDHA:2020:5307

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3493
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar kinderopvangtoeslag wegens ontbreken gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen. De eiser had bezwaar ingediend tegen de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2017, maar heeft bij het indienen van het bezwaar de gronden niet vermeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet is verschenen op de zitting en dat de uitnodiging om te verschijnen op de juiste wijze en tijdig is verzonden. De Belastingdienst heeft de eiser eerder verzocht om het bezwaar aan te vullen met de gronden, met de waarschuwing dat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard zou worden indien hij hier niet op zou reageren. Aangezien de eiser geen gronden heeft ingediend, heeft de Belastingdienst het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaar tijdig was ingediend, maar dat het ontbreken van de gronden tot niet-ontvankelijkheid leidde. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/3493

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van10 februari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

De bestreden beslissing op bezwaar

De beslissing van verweerder van 23 april 2019 op het bezwaar van eiser tegen de hierna te noemen definitieve berekening kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2017.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2020. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. De aankondiging van de zittingsdatum is door de griffier op 10 december 2019 per gewone post verzonden aan eiser op het door hem opgegeven adres [straat] [huisnummer] te [plaats] . Eiser is vervolgens door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 10 januari 2020 aan eiser op het hiervoor vermelde adres, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De enveloppe waarin de aangetekende brief is verzonden, is ongeopend ter griffie terugontvangen. Blijkens de elektronisch geraadpleegde gegevens in de Basisregistratie Personen (BRP) staat eiser sinds 21 februari 2012 ingeschreven op het hiervoor genoemde adres. Op 29 januari 2020 is dezelfde uitnodiging per gewone post naar het hiervoor vermelde adres van eiser verzonden. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij beschikking van 31 december 2018 de kinderopvangtoeslag over het jaar 2017 definitief berekend en vastgesteld op € 428.
2. Eiser heeft hiertegen met dagtekening 8 februari 2019, ontvangen door verweerder op 12 februari 2019, een - zogeheten pro forma - bezwaarschrift ingediend.
3. Verweerder heeft eiser bij brief van 25 maart 2019 gevraagd het bezwaar aan te vullen met de gronden van het bezwaar. Verweerder heeft in deze brief tevens vermeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard zal worden als eiser niet reageert op dit verzoek. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het bezwaar aan te vullen. Daarom heeft verweerder bij beslissing op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
4. In geschil is of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. De rechtbank overweegt allereerst als volgt. De wettelijke termijn waarbinnen bezwaar dient te worden ingediend bedraagt zes weken en eindigde op maandag
11 februari 2019. Het bezwaarschrift, dat is gedagtekend binnen de bezwaartermijn, is ontvangen op dinsdag 12 februari 2019, hetgeen binnen de termijn van een week is, als vermeld in artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu verweerder de envelop waarin het bezwaarschrift is verzonden niet heeft overgelegd en mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat op maandag geen post wordt bezorgd en de omstandigheid dat het bezwaarschrift op de eerste werkdag na afloop van de bezwaartermijn is ontvangen, acht de rechtbank aannemelijk dat eiser zijn bezwaarschrift vóór het verstrijken van de bezwaartermijn ter post heeft bezorgd. Het bezwaarschrift is dus, gelet op artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, tijdig ingediend.
6. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb bevat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar. In artikel 6:6 van de Awb is bepaald dat, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, dit niet-ontvankelijk kan worden verklaard mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Eiser heeft bij het indienen van het bezwaar de gronden niet vermeld. In de brief van verweerder van 25 maart 2019 is vermeld dat verweerder, indien de gronden niet vóór 9 april 2019 worden ontvangen, het bezwaar niet-ontvankelijk zal verklaren. Eiser heeft binnen de gestelde termijn geen gronden ingediend.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een beoordeling van het inhoudelijke geschil tussen partijen. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Jasperse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 februari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)