ECLI:NL:RBDHA:2020:5294

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
NL20.11090
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die al ruim negen maanden in bewaring zat. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. T. Stelpstra, had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, die op 19 augustus 2019 was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, ondanks de mededeling van de eiser dat hij bereid was om mee te werken aan het afgeven van vingerafdrukken, onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitvoering van de maatregel.

Tijdens de zitting op 8 juni 2020 heeft de rechtbank de belangen van de eiser en de verweerder afgewogen. De rechtbank concludeerde dat de verweerder niet met de vereiste voortvarendheid had gewerkt aan de verwijdering van de eiser, die al geruime tijd in bewaring zat. De rechtbank oordeelde dat het belang van de eiser bij invrijheidstelling zwaarder weegt dan het belang van de verweerder bij voortduring van de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft daarom het beroep gegrond verklaard en de maatregel van bewaring onrechtmatig verklaard, met onmiddellijke ingang.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de onrechtmatigheid van de bewaring samenvalt met de opheffing van de maatregel. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.050,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.11090

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Berends),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Procesverloop

Verweerder heeft op 19 augustus 2019 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Essebai. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van [nationaliteit] nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 23 april 2020 (in de zaak NL20.8165) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 20 april 2020 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert, zoals nader toegelicht ter zitting, aan dat een belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen. Voor zover verweerder stelt dat eiser de uitzetting frustreert, wijst eiser op het vertrekgesprek van 11 mei 2020 waarin hij zijn excuses heeft aangeboden en heeft aangegeven dat hij op advies van zijn vorige advocaat geen vingerafdrukken heeft afgegeven. Eiser heeft voorts verklaard nu van gedachten te zijn veranderd en dat hij overal aan zal meewerken. Verweerder heeft echter tot op heden geen vingerafdrukken bij eiser afgenomen, terwijl al ruim een maand bekend is dat eiser daaraan wil meewerken. Verweerder heeft daarom de uitzetting onvoldoende voortvarend ter hand genomen. Gelet op het feit dat eiser al bijna tien maanden gedetineerd zit, de door het detententiecentrum Rotterdam gehanteerde Corona-maatregelen, het feit dat eiser zich thans meewerkend opstelt en het feit dat er geen sprake is van concrete aanknopingspunten dat eiser binnen afzienbare tijd zal kunnen worden uitgezet, weegt zijn belang bij invrijheidstelling zwaarder dan het belang van verweerder bij voortduring van de maatregel van bewaring.
5. Verweerder stelt zich, zoals nader toegelicht ter zitting, op het standpunt dat het belang van verweerder bij voortduring van de bewaring zwaarder weegt dan het belang van eiser bij de opheffing daarvan, gezien het risico op onttrekking door eiser aan het toezicht van verweerder. Voorts heeft verweerder inderdaad nog geen vingerafdrukken bij eiser afgenomen, maar dat komt enkel omdat onduidelijk was wie die vingerafdrukken zou afnemen en hoe dat, mede in verband met de corona-maatregelen, praktisch gedaan diende te worden. De verwachting is dat eisers vingerafdrukken volgende week zullen worden afgenomen door medewerkers van de Koninklijke marechaussee. Verweerder handelt hiermee wel voldoende voortvarend, mede ook in het licht van het eerder niet meewerken van eiser aan zijn vertrek en het feit dat verweerder periodiek rappelleert bij de ambassade van Tunesië ter zake van de lopende LP-aanvraag.
6. Als een redelijk vooruitzicht op verwijdering bestaat en verweerder voortvarend werkt aan de verwijdering, is de duur van de bewaring een element dat bij de belangenafweging moet worden betrokken.
7. Verweerder heeft sinds 20 april 2020 twee maal de ambassade van Tunesië gerappelleerd ter zake van de LP-aanvraag en op 11 mei 2020 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Hoewel eiser tijdens dat gesprek heeft aangegeven dat hij bereid is om zijn vingerafdrukken af te geven, heeft verweerder tot op heden geen vingerafdrukken van eiser afgenomen. Dit terwijl verweerder heeft erkend dat dit de afgifte van een LP kan bespoedigen. Deze nalatigheid van verweerder leidt in dit geval, waarin de vreemdeling al sinds 19 augustus 2019 in vreemdelingenbewaring verblijft, tot de conclusie dat verweerder niet met de vereiste voortvarend heeft gewerkt aan het vertrek van eiser. Juist omdat eiser al geruime tijd in bewaring zit, had van verweerder in het kader van de op hem rustende verplichting voortvarend aan het vertrek van de gedetineerde vreemdeling te werken, verwacht mogen worden dat hij zich na het vertrekgesprek van 11 mei 2020 had ingespannen om zo snel mogelijk de vingerafdrukken van eiser te laten afnemen en aan de ambassade van Tunesië te overleggen. Het argument van verweerder dat het zo lang duurt omdat onduidelijk was wie de vingerafdrukken af zou nemen en hoe dit gelet op de corona-maatregel in praktische zin zou plaatsvinden, leidt niet tot een ander oordeel. Enerzijds omdat niet in te zien valt waarom het vier weken zou moeten duren om dit uit te zoeken, anderzijds omdat dit geen omstandigheid is die valt in de risicosfeer van eiser.
De hiervoor genoemde omstandigheden leiden de rechtbank tot de conclusie dat aan het belang van eiser daarom, mede gelet op de duur van de maatregel, bij invrijheidsstelling thans meer gewicht toekomt dan aan het belang van verweerder bij voortduring van de maatregel. Deze beroepsgrond slaagt daarom.
8. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf vandaag onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
9. Omdat de bewaring onrechtmatig is geworden op de dag dat ook de opheffing van de maatregel wordt bevolen, ziet de rechtbank geen aanleiding om eiser schadevergoeding toe te kennen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier.
De uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.