1.3Bij brief van 17 juli 2018 heeft eiseres bij verweerder verzocht om haar met terugwerkende kracht een Ziektewet-uitkering te verlenen. Verweerder heeft dit verzoek bij besluit van 31 augustus 2018 afgewezen omdat eiseres niet verzekerd is ingevolge de Ziektewet. Tegen dit besluit heeft eiseres destijds bezwaar gemaakt. In de bezwaarprocedure is overeengekomen dat de brief van eiseres van 17 juli 2018 zou worden aangemerkt als een verzoek tot het aanpassen (verhogen) van de WAO-uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Dat verzoek heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres, dat uitsluitend zag op de ingangsdatum van de verhoging van de WAO-uitkering, ongegrond verklaard. Verweerder heeft dit besluit (samengevat) doen steunen op de overweging dat geen sprake is van een bijzondere situatie op grond waarvan zou moeten worden afgeweken van het uitgangspunt dat de (verhoging van de) arbeidsongeschiktheidsuitkering niet vroeger kan ingaan dan een jaar voor de dag, waarop de aanvraag (om aanpassing) werd ingediend.
3. Eiseres is het eens met de verhoging van de uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar zij kan zich niet verenigen met het feit dat die verhoging niet eerder ingaat dan per 17 juli 2017. Zij stelt dat al vanaf 26 juni 2016 sprake was van toegenomen beperkingen. Naar haar mening is sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afwijken van het uitgangspunt dat de wijziging niet eerder ingaat dan één jaar voor de aanvraag. Het heeft eiseres ontbroken aan inzicht in de aard, de ernst en de duurzaamheid van de bij haar ontstane psychische problematiek. Daarom heeft zij daarvan niet eerder melding gemaakt. Van andere bij eiseres betrokken personen kon niet worden verwacht dat zij namens haar met het UWV contact zouden opnemen.
4. In deze beroepszaak moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verweerder terecht heeft geweigerd om de verhoging van de WAO-uitkering van eiseres eerder te laten ingaan dan op 17 juni 2017. Eiseres heeft bepleit dat die aanpassing zou hebben moeten ingaan per 26 juni 2016 omdat reeds toen sprake was van toegenomen beperkingen.
5. In dit verband overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 35, tweede lid, in samenhang met artikel 42, tweede lid, van de WAO, de herziening van de uitkering niet vroeger kan ingaan dan een jaar voor de dag waarop de aanvraag om deze herziening werd ingediend. Verweerder kan in bijzondere gevallen van het bepaalde in de eerste zin afwijken. Van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de WAO is onder meer sprake, indien een betrokkene ter zake van een te late aanvraag redelijkerwijs moet worden geacht niet in verzuim te zijn.
6. Verweerder stelt blijkens de overwegingen van het bestreden besluit dat sprake kan zijn van een bijzonder geval indien het de betrokkene - als gevolg van zijn of haar medische situatie - aan inzicht in de ernst, de aard en de duurzaamheid van met name de psychische problematiek heeft ontbroken, en hij/zij om die reden heeft nagelaten eerder een (nieuwe) aanvraag in te dienen, tenzij van een zeer nauw betrokken persoon in de omgeving van betrokkene kon en mocht worden verwacht dat die bij verweerder melding zou hebben gemaakt van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Volgens verweerder was er een aantal mensen op de hoogte van de situatie van eiseres; deze personen hadden de melding kunnen doen. Hieruit leidt de rechtbank af dat verweerder er (met eiseres) van uit gaat dat eiseres zelf geen verwijt kan worden gemaakt van de late melding. Dit betekent dat de rechtbank alleen zal beoordelen of verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat (een) ander(en) de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid namens eiseres hadden kunnen en moeten doen.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit toereikend heeft gemotiveerd dat enkele andere personen in de directe omgeving van eiseres op de hoogte moeten zijn geweest van haar verslechterde gezondheidstoestand. Dat geldt in elk geval voor haar dochter, die in of omstreeks juni 2016 de verzorging van de zieke moeder van eiseres had overgenomen. Verder is gebleken dat eiseres in 2017 enkele malen contact heeft gehad met artsen vanwege de medische problematiek. Deze artsen hebben kennelijk geen aanleiding gezien om de familie van eiseres in te lichten. Bovendien blijkt uit het vorenstaande dat aan eiseres vanaf 24 mei 2017 een bewindvoerder is toegewezen. Deze bewindvoerder had namens eiseres contact op kunnen nemen met het UWV. Ten slotte geldt dat eiseres vanaf oktober 2017 bij een familielid is gaan wonen. Aangenomen mag worden dat eiseres met dit familielid heeft gesproken over haar verslechterde gezondheid. Alles bijeengenomen is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat eiseres niet in staat is geweest ten tijde hier in geding haar belangen te laten behartigen. Dat betekent dat verweerder op juiste gronden tot de conclusie is gekomen dat er geen sprake was van een bijzonder geval als omschreven in overweging 5 van deze uitspraak.
8.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht en op juiste wijze de uitkering van eiseres ingevolge de WAO eerst met ingang van 17 mei 2017, precies één jaar voor de schriftelijke melding van eiseres, heeft opgehoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Van de bevoegdheid om de aanpassing van de uitkering eerder te laten ingaan heeft verweerder in redelijkheid geen gebruik hoeven te maken.
9. Het beroep is dan ook ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.