ECLI:NL:RBDHA:2020:5279

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2339
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verhoging WAO-uitkering eerder dan op 17 juni 2017

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Bakker, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer. Eiseres ontving sinds 3 december 1997 een WAO-uitkering, die meerdere keren was aangepast op basis van haar arbeidsongeschiktheid. Eiseres heeft verzocht om een verhoging van haar uitkering met terugwerkende kracht naar 26 juni 2016, omdat zij meende dat haar beperkingen toen al waren toegenomen. De verweerder heeft echter besloten dat de verhoging pas kon ingaan op 17 juli 2017, een jaar voor de aanvraag om aanpassing van de uitkering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder terecht heeft geweigerd om de verhoging eerder te laten ingaan. De rechtbank overwoog dat volgens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) de herziening van de uitkering niet eerder kan ingaan dan een jaar voor de aanvraag. Eiseres heeft aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat eiseres niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen. De rechtbank concludeerde dat de verweerder op juiste gronden had besloten dat er geen sprake was van een bijzonder geval.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van de verweerder om de WAO-uitkering pas met ingang van 17 juli 2017 te verhogen. De uitspraak werd gedaan in het kader van de coronamaatregelen, waardoor de uitspraak niet op een openbare zitting kon worden gedaan, maar later alsnog gepubliceerd zal worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6646

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres,(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker)

en
de
Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Grasmeijer).

Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO-uitkering) met ingang van 17 juli 2017 wordt verhoogd op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid.
Bij besluit van 19 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De beroepsgronden zijn nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In verband met de uitbraak van het coronavirus heeft de rechtbank partijen toestemming gevraagd om het beroep verder schriftelijk, dus zonder zitting, af te handelen. Beide partijen hebben bedoelde toestemming gegeven, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiseres ontvangt sedert 3 december 1997 een WAO-uitkering. Deze uitkering is nadien enkele malen aangepast vanwege afgenomen dan wel toegenomen arbeidsongeschiktheid. Vanaf 6 januari 2014 werd de uitkering vastgesteld op basis van 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid.
1.2
Vanaf 15 februari 2016 heeft eiseres enige tijd haar moeder verzorgd. Zij ontving daartoe een persoonsgebonden budget (pgb). Deze zorg is wegens ziekte van eiseres vanaf omstreeks 26 juni 2016 overgenomen door de dochter van eiseres. Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 24 mei 2017 is aan eiseres een bewindvoerder toegewezen. Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 26 april 2018 is de bewindvoerder ontslagen en is een andere bewindvoerder benoemd.
1.3
Bij brief van 17 juli 2018 heeft eiseres bij verweerder verzocht om haar met terugwerkende kracht een Ziektewet-uitkering te verlenen. Verweerder heeft dit verzoek bij besluit van 31 augustus 2018 afgewezen omdat eiseres niet verzekerd is ingevolge de Ziektewet. Tegen dit besluit heeft eiseres destijds bezwaar gemaakt. In de bezwaarprocedure is overeengekomen dat de brief van eiseres van 17 juli 2018 zou worden aangemerkt als een verzoek tot het aanpassen (verhogen) van de WAO-uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Dat verzoek heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres, dat uitsluitend zag op de ingangsdatum van de verhoging van de WAO-uitkering, ongegrond verklaard. Verweerder heeft dit besluit (samengevat) doen steunen op de overweging dat geen sprake is van een bijzondere situatie op grond waarvan zou moeten worden afgeweken van het uitgangspunt dat de (verhoging van de) arbeidsongeschiktheidsuitkering niet vroeger kan ingaan dan een jaar voor de dag, waarop de aanvraag (om aanpassing) werd ingediend.
3. Eiseres is het eens met de verhoging van de uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar zij kan zich niet verenigen met het feit dat die verhoging niet eerder ingaat dan per 17 juli 2017. Zij stelt dat al vanaf 26 juni 2016 sprake was van toegenomen beperkingen. Naar haar mening is sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afwijken van het uitgangspunt dat de wijziging niet eerder ingaat dan één jaar voor de aanvraag. Het heeft eiseres ontbroken aan inzicht in de aard, de ernst en de duurzaamheid van de bij haar ontstane psychische problematiek. Daarom heeft zij daarvan niet eerder melding gemaakt. Van andere bij eiseres betrokken personen kon niet worden verwacht dat zij namens haar met het UWV contact zouden opnemen.
4. In deze beroepszaak moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verweerder terecht heeft geweigerd om de verhoging van de WAO-uitkering van eiseres eerder te laten ingaan dan op 17 juni 2017. Eiseres heeft bepleit dat die aanpassing zou hebben moeten ingaan per 26 juni 2016 omdat reeds toen sprake was van toegenomen beperkingen.
5. In dit verband overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 35, tweede lid, in samenhang met artikel 42, tweede lid, van de WAO, de herziening van de uitkering niet vroeger kan ingaan dan een jaar voor de dag waarop de aanvraag om deze herziening werd ingediend. Verweerder kan in bijzondere gevallen van het bepaalde in de eerste zin afwijken. Van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de WAO is onder meer sprake, indien een betrokkene ter zake van een te late aanvraag redelijkerwijs moet worden geacht niet in verzuim te zijn.
6. Verweerder stelt blijkens de overwegingen van het bestreden besluit dat sprake kan zijn van een bijzonder geval indien het de betrokkene - als gevolg van zijn of haar medische situatie - aan inzicht in de ernst, de aard en de duurzaamheid van met name de psychische problematiek heeft ontbroken, en hij/zij om die reden heeft nagelaten eerder een (nieuwe) aanvraag in te dienen, tenzij van een zeer nauw betrokken persoon in de omgeving van betrokkene kon en mocht worden verwacht dat die bij verweerder melding zou hebben gemaakt van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Volgens verweerder was er een aantal mensen op de hoogte van de situatie van eiseres; deze personen hadden de melding kunnen doen. Hieruit leidt de rechtbank af dat verweerder er (met eiseres) van uit gaat dat eiseres zelf geen verwijt kan worden gemaakt van de late melding. Dit betekent dat de rechtbank alleen zal beoordelen of verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat (een) ander(en) de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid namens eiseres hadden kunnen en moeten doen.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit toereikend heeft gemotiveerd dat enkele andere personen in de directe omgeving van eiseres op de hoogte moeten zijn geweest van haar verslechterde gezondheidstoestand. Dat geldt in elk geval voor haar dochter, die in of omstreeks juni 2016 de verzorging van de zieke moeder van eiseres had overgenomen. Verder is gebleken dat eiseres in 2017 enkele malen contact heeft gehad met artsen vanwege de medische problematiek. Deze artsen hebben kennelijk geen aanleiding gezien om de familie van eiseres in te lichten. Bovendien blijkt uit het vorenstaande dat aan eiseres vanaf 24 mei 2017 een bewindvoerder is toegewezen. Deze bewindvoerder had namens eiseres contact op kunnen nemen met het UWV. Ten slotte geldt dat eiseres vanaf oktober 2017 bij een familielid is gaan wonen. Aangenomen mag worden dat eiseres met dit familielid heeft gesproken over haar verslechterde gezondheid. Alles bijeengenomen is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat eiseres niet in staat is geweest ten tijde hier in geding haar belangen te laten behartigen. Dat betekent dat verweerder op juiste gronden tot de conclusie is gekomen dat er geen sprake was van een bijzonder geval als omschreven in overweging 5 van deze uitspraak.
8.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht en op juiste wijze de uitkering van eiseres ingevolge de WAO eerst met ingang van 17 mei 2017, precies één jaar voor de schriftelijke melding van eiseres, heeft opgehoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Van de bevoegdheid om de aanpassing van de uitkering eerder te laten ingaan heeft verweerder in redelijkheid geen gebruik hoeven te maken.
9. Het beroep is dan ook ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 28 mei 2020 gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rond het coronavirus is deze uitspraak op de uitspraakdatum niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.