ECLI:NL:RBDHA:2020:5278

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
NL19.30861
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep wegens niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M. Spapens, had op 18 december 2019 beroep ingesteld omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. S.J.M. Leijtens, niet tijdig had beslist op zijn asielaanvraag. Op 7 januari 2020 werd alsnog een beslissing genomen, maar de verzoeker trok zijn beroep in en vroeg de rechtbank om vergoeding van de gemaakte proceskosten. De verweerder gaf op 9 april 2020 aan niet bereid te zijn deze kosten te vergoeden.

De rechtbank oordeelde dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting, aangezien de zaak zich leent voor een schriftelijke afhandeling. De rechtbank overwoog dat de verzoeker recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat de verweerder niet tijdig had beslist op de asielaanvraag. De rechtbank stelde vast dat de verzoeker een professionele juridische hulpverlener had ingeschakeld en dat er een vergoeding van € 262,50 werd toegekend, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van de zaak.

De rechtbank concludeerde dat de verweerder de proceskosten moest vergoeden aan de verzoeker, ondanks de argumenten van de verweerder dat er geen recht op vergoeding zou zijn. De uitspraak werd gedaan door mr. V.E. van der Does, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Zwijnenberg, en werd bekendgemaakt op 8 juni 2020. Vanwege coronamaatregelen werd de uitspraak niet in een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak buiten zitting

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL19.30861
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Spapens), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S.J.M. Leijtens).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder heeft op 9 april 2020 laten weten dat hij niet bereid is de proceskosten van verzoeker te vergoeden.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
De rechtbank kan beslissen dat een van de partijen de proceskosten van de andere partij moet betalen. Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Verzoeker is op 18 december 2019 in beroep gegaan, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag. Op 7 januari 2020 heeft verweerder alsnog een beslissing genomen op zijn aanvraag. Verzoeker heeft daarna het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingetrokken en daarbij de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 9 april 2020 aangegeven niet bereid te zijn om de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt te vergoeden. Verzoeker is omstreeks 11 december 2019 met onbekende bestemming vertrokken en zijn asielaanvraag is bij beschikking van 7 januari 2020 buiten behandeling gesteld. Volgens verweerder kan geen
aanspraak worden gemaakt op een proceskostenvergoeding, omdat er niet langer sprake is van een aanvraag waarop dient te worden beslist. Ook heeft verzoeker met zijn handelwijze volgens verweerder te kennen gegeven geen prijs meer te stellen op een beslissing, en derhalve geen belang meer te hebben bij een beslissing. Tot slot wijst verweerder op artikel 4:17, zesde lid, onder b, van de Awb, waaruit volgt dat de verplichting tot het betalen van de dwangsom kan worden onthouden.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Gesteld noch gebleken is dat de gemachtigde van verzoeker bij het instellen van het beroep op 18 december 2019 bekend was met het vertrek met onbekende bestemming van verzoeker en sindsdien geen contact meer heeft gehad over het voortzetten van de procedure. Daarbij heeft verweerder, los van de inhoudelijke beoordeling op de asielaanvraag van verzoeker, niet tijdig en pas nadat verzoeker in beroep is gegaan een beslissing genomen op zijn asielaanvraag door deze buiten behandeling te stellen. De rechtbank overweegt tot slot dat artikel 4:17, zesde lid, onder b, van de Awb niet van toepassing is, omdat de onderhavige procedure ziet op het verzoek om een proceskostenvergoeding en niet op een dwangsom bij niet tijdig beslissen.
6. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verzoeker een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Bbp is dit een vast bedrag omdat verzoeker een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 262,50.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 262,50 aan proceskosten.
Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van mr.
A.M. Zwijnenberg, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
08 juni 2020

Documentcode: [documentnummer]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u hiertegen in verzet. U moet hiervoor binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt een verzetschrift indienen. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.