ECLI:NL:RBDHA:2020:5266
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot wraking van de kantonrechter in een arbeidsgeschil
Op 15 juni 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van de kantonrechter, mr. O. van der Burg, door verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N.M. Fakiri. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op twee gronden. De eerste grond betrof een vermeende nevenfunctie van de kantonrechter als voorzitter van de klachtencommissie Patiënten van GGZ Delfland, wat volgens verzoekster de indruk van vooringenomenheid wekte. De wrakingskamer heeft deze grond afgewezen, omdat er geen feitelijke onderbouwing was voor de stelling dat de kantonrechter deze functie nog vervulde. De tweede wrakingsgrond betrof de communicatie tussen de kantonrechter en de gemachtigde van verzoekster na indiening van het wrakingsverzoek. De gemachtigde voelde zich onder druk gezet om het verzoek in te trekken, wat volgens hem de schijn van partijdigheid bevestigde. De wrakingskamer oordeelde echter dat de kantonrechter nog niet met de inhoudelijke behandeling van de zaak was begonnen en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de procedure in de hoofdzaak werd voortgezet.