ECLI:NL:RBDHA:2020:5266

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
C/09/593585 / KG RK 20-643
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de kantonrechter in een arbeidsgeschil

Op 15 juni 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van de kantonrechter, mr. O. van der Burg, door verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N.M. Fakiri. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op twee gronden. De eerste grond betrof een vermeende nevenfunctie van de kantonrechter als voorzitter van de klachtencommissie Patiënten van GGZ Delfland, wat volgens verzoekster de indruk van vooringenomenheid wekte. De wrakingskamer heeft deze grond afgewezen, omdat er geen feitelijke onderbouwing was voor de stelling dat de kantonrechter deze functie nog vervulde. De tweede wrakingsgrond betrof de communicatie tussen de kantonrechter en de gemachtigde van verzoekster na indiening van het wrakingsverzoek. De gemachtigde voelde zich onder druk gezet om het verzoek in te trekken, wat volgens hem de schijn van partijdigheid bevestigde. De wrakingskamer oordeelde echter dat de kantonrechter nog niet met de inhoudelijke behandeling van de zaak was begonnen en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de procedure in de hoofdzaak werd voortgezet.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/25
zaak- /rekestnummer: C/09/593585 / KG RK 20/643
Beslissing van 15 juni 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
gemachtigde mr. N.M. Fakiri te Den Haag,
strekkende tot de wraking van
mr. O. van der Burg,
kantonrechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de kantonrechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
Stichting Zorginstellingen Pieter van Foreest (gemachtigde mr. P.W.H.M. Willems).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 25 mei 2020,
- de brief van 26 mei 2020 van de zijde van verzoekster, houdende een (tweede) wrakingsverzoek;
- de schriftelijke reactie van de zijde van de belanghebbende van 4 juni 2020;
- de schriftelijke reactie van de zijde van de kantonrechter met bijlagen, ingekomen op 4 juni 2020;
- het e-mailbericht van 5 juni 2020 van de zijde van de kantonrechter;
- de brief met bijlagen van de zijde van verzoekster, ingekomen op 7 juni 2020.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verschenen: mr. N.M. Fakiri, advocaat te Den Haag, namens verzoekster. De kantonrechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Feiten

2.1.
Tussen verzoekster en belanghebbende is een arbeidsgeschil met nummer 8435506 RP VERZ 20-50212 aanhangig. De kantonrechter is de behandelend rechter.
2.2.
Op 21 mei 2020 heeft mr. Fakiri schriftelijk aan de kantonrechter verzocht zich te verschonen, omdat de kantonrechter de bezoldigde nevenfunctie van voorzitter van de klachtencommissie Patiënten GGZ-Delfland vervult en er een samenwerkingsverband bestaat tussen belanghebbende en GGZ-Delfland, waardoor bij verzoekster de vrees van vooringenomenheid van de kantonrechter bestaat.
2.3.
De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen en dit via de juridisch medewerker telefonisch aan mr. Fakiri doen doorgeven.
2.4.
Op 25 mei 2020 heeft mr. Fakiri de kantonrechter schriftelijk gewraakt. Hierin vermeldt hij dat de juridisch medewerker zou hebben gezegd dat de kantonrechter de nevenfunctie al 10 jaar vervult en dat hij geen reden zag zich terug te trekken.
2.5.
Op 26 mei 2020 heeft mr. Fakiri aan de kantonrechter schriftelijk bericht over de communicatie tussen zijn kantoor en het kantongerecht, dat aan zijn secretaresse was gezegd dat de kantonrechter al meer dan 10 jaar de nevenfunctie vervult, dat hij op 26 mei 2020 meermalen is gebeld door de griffie van het kantongerecht omdat het wrakingsverzoek zou berusten op een misverstand, dat namens de kantonrechter is bericht dat de zitting zou doorgaan, dat hij zich genoodzaakt voelt om de kantonrechter te wraken omdat hij zich onder druk gezet voelt zijn wrakingsverzoek in te trekken en dat daarom de indruk van vooringenomenheid in de onderliggende zaak wordt bevestigd.
2.6.
De rechter heeft in de wraking niet berust.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals bij monde van haar gemachtigde toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd.
3.2.
De gemachtigde van verzoekster heeft geconstateerd dat de kantonrechter als nevenfunctie het voorzitterschap van de klachtencommissie Patiënten van de St. Geestelijke Gezondheidszorg Delfland (GGZ-Delfland) bekleedt. Behandeling van het verzoek door deze kantonrechter wekt, in het licht van de samenwerking tussen Pieter van Foreest en GGZ Delfland, de indruk van vooringenomenheid van de kantonrechter. Na afwijzing van het verzoek aan de kantonrechter om zich te verschonen, heeft de gemachtigde hem namens verzoekster gewraakt. Ter zitting heeft de gemachtigde desgevraagd – onder overlegging van een uitdraai van de website “Toeval of Niet Rechtspraak”, www.ors.openstate.eu/relations/instantie/Rechtbank +DH/... – deze wrakingsgrond gehandhaafd, omdat hij de toegezegde schriftelijke bevestiging dat de nevenfunctie daadwerkelijk niet meer wordt vervuld nog altijd niet van de kantonrechter heeft ontvangen, en hij nog niet over informatie beschikt waaruit volgt dat de kantonrechter deze nevenfunctie niet bekleedt, al heeft hij wel heeft getracht dat te verifiëren.
3.3.
De gemachtigde van verzoekster heeft de kantonrechter ook gewraakt omdat hij na indiening van het eerste wrakingsverzoek onder druk is gezet om dit verzoek in te trekken. De griffier van de kantonrechter is in meerdere telefoongesprekken zeer dwingend geweest tegenover de gemachtigde, onder meer door te stellen dat de zitting door zou gaan en te zeggen dat sprake was van misbruik van het wrakingsrecht. Nu de kantonrechter zich na indiening van het wrakingsverzoek met de zaak is blijven bemoeien en druk heeft uitgeoefend het verzoek in te trekken, wordt de indruk dat hij niet onpartijdig is bevestigd, aldus de gemachtigde.
3.4.
De kantonrechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna, voor zover nodig, besproken.
4. De beoordeling
4.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de kantonrechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als kantonrechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
De eerste wrakingsgrond
4.2.
De eerste wrakingsgrond is gelegen in een nevenfunctie van de kantonrechter, te weten het voorzitterschap van de kantonrechter van de klachtencommissie Patiënten van GGZ Delfland. De kantonrechter heeft betwist dat hij deze nevenfunctie nog vervult en heeft betoogd dat hij dat al 10 jaar niet meer doet. Tegenover de betwisting door de kantonrechter is niet komen vast te staan dat de kantonrechter deze functie nog vervult. Deze nevenfunctie is ook niet in het nevenbetrekkingenregister op www.rechtspraak.nl vermeld. Ter zitting heeft de gemachtigde een uitdraai van 8 juni 2020 overgelegd van “Toeval of Niet Rechtspraak, www.ors.openstate.eu/relations/instantie/Rechtbank +DH/... – Hierop is vermeld dat de kantonrechter de bewuste functie nog wel vervult. De gemachtigde heeft hierbij betoogd dat het vaker voorkomt dat het nevenbetrekkingsregister op www.rechtspraak.nl niet juist of onvolledig is. Hieromtrent geldt dat de bron waarop de gemachtigde zich beroept geen officiële bron is en dat deze niet door of namens de rechtspraak geautoriseerd is. Hierop kan de wrakingskamer dus niet afgaan. Ook overigens zijn de wrakingskamer geen feiten of omstandigheden gebleken waaruit kan worden afgeleid dat de betrokken kantonrechter, niettegenstaande zijn uitdrukkelijke betwisting, de bewuste functie nog steeds vervult. Bij gebrek aan feitelijke grondslag faalt dus de eerste wrakingsgrond.
De tweede wrakingsgrond
4.3.
Naar aanleiding van het verwijt van de gemachtigde van verzoekster dat hij na het eerste wrakingsverzoek door de kantonrechter onder druk zou zijn gezet om dit verzoek in te trekken, waardoor de kantonrechter de indruk heeft bevestigd niet onpartijdig te zijn, overweegt de wrakingskamer als volgt.
4.4.
De wrakingskamer stelt voorop dat aanstonds na een verzoek tot wraking de behandeling wordt geschorst (art. 37 lid 5 Rv). De gebruikelijke werkwijze na wraking is dat het verzoek zo spoedig mogelijk ter hand wordt gesteld aan de algemeen secretaris van het vaste wrakingsteam. Na ontvangst van het verzoek door de griffier van de wrakingskamer, wordt de betrokken rechter verzocht te berichten of hij in de wraking berust, en zo niet op te geven of hij gehoord wil worden en eventueel schriftelijk te reageren op het wrakingsverzoek. Voor het overige laat de gewraakte rechter zijn pen vallen en heeft hij geen inhoudelijke bemoeienis meer met de zaak, in ieder geval totdat daarover door de wrakingskamer is beslist.
4.5.
Op basis van de toelichting van de gemachtigde van verzoekster en de schriftelijke reactie van de kantonrechter stelt de wrakingskamer vast dat er na indiening van het eerste wrakingsverzoek meerdere malen (telefonisch) contact is geweest tussen de kantonrechter, bij monde van juridisch medewerkers/griffiemedewerkers, en de secretaresse van de gemachtigde van verzoekster. Nu genoemde kantonrechter en de gemachtigde hierover een verschillende lezing hebben, kan de wrakingskamer de exacte inhoud van deze telefoongesprekken niet vaststellen. Wel kan worden vastgesteld dat de kantonrechter, via de griffiemedewerkers, kennelijk voorafgaand aan de geplande zitting heeft geprobeerd om telefonisch het misverstand over de nevenbetrekking uit de wereld te doen helpen, teneinde geen schaarse zittingsruimte verloren te laten gaan en dat hij om die reden met klem heeft verzocht over het wrakingsverzoek te komen praten. Tevens kan worden vastgesteld dat het in dat verband herhaaldelijk opgenomen telefonisch contact door de gemachtigde als dwingend is ervaren.
4.6.
Hoewel het in het algemeen spijtig is als (zeker gedurende deze Coronacrisis: schaarse) zittingsruimte door een misverstand verloren gaat, acht de wrakingskamer deze gang van zaken niet overeenkomstig het in rov. 4.4 vermelde. Dit betekent evenwel nog niet dat de tweede wrakingsgrond doel treft. Immers, de kantonrechter was nog niet met de inhoudelijke behandeling van de zaak begonnen en mede daarom kunnen hieruit geen zwaarwegende aanwijzingen worden afgeleid voor het oordeel dat hij jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Ook overigens zijn geen feiten en omstandigheden gebleken die tot wraking kunnen leiden. Het wrakingsverzoek zal dus worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer
5.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
5.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
5.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar gemachtigde mr. N.M. Fakiri;
• verweerder in de hoofdzaak;
• de kantonrechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.M. Krans, M.J. Alt-van Endt en M. Nijenhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Noorlander en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.