ECLI:NL:RBDHA:2020:5258

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 8162
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en rapportages van deskundigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WIA-uitkering aanvroeg, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had eerder een uitkering op basis van de Wet Arbeid en Zorg (WAZO) ontvangen, maar na haar ziekmelding in 2014 en de daaropvolgende periode van arbeidsongeschiktheid, weigerde het Uwv haar een WIA-uitkering toe te kennen per 18 februari 2017. Dit besluit werd door eiseres bestreden, waarna de rechtbank het onderzoek ter zitting heeft geschorst om een deskundige te benoemen die de psychische problematiek van eiseres zou moeten vertalen naar beperkingen in arbeid.

Eiseres heeft echter geweigerd mee te werken aan het onderzoek door de deskundige, wat de rechtbank heeft doen besluiten dat er onvoldoende aanleiding was om aan te nemen dat het Uwv onvoldoende beperkingen had opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat eiseres in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, en dat de weigering van de WIA-uitkering dus gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, en mr. H.B. Brandwijk, griffier, en is gepubliceerd op rechtspraak.nl. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/8162

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv), verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiseres per 18 februari 2017 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 1 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2019. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en vervolgens een deskundige benoemd met het verzoek onderzoek te verrichten en een rapport uit te brengen.
Het DC Expertise Centrum heeft de rechtbank op 3 oktober 2019 telefonisch laten weten dat eiseres is opgeroepen voor een afspraak met de deskundige in november 2019. Eiseres heeft aan het DC Expertise Centrum laten weten dat zij niet mee gaat werken aan het onderzoek.
Bij brief van 16 oktober 2019 heeft verweerder gereageerd op het niet willen meewerken aan het onderzoek door eiseres.
Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Nadat geen van partijen had aangegeven van de geboden mogelijkheid gebruik te willen maken, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was laatstelijk werkzaam als zorgassistente voor 15,13 uur in de week. Op 28 februari 2014 heeft eiseres zich ziekgemeld vanwege zwangerschapsklachten. In de periode van 28 februari 2014 tot 18 februari 2017 is eiseres afwisselend in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet Arbeid en Zorg (WAZO) en aansluitend aan afloop van WAZO arbeidsongeschikt geacht, ten gevolge van haar twee zwangerschappen en bevallingen in deze periode, dan wel ten gevolge van andere medische problematiek. Naar aanleiding van een aanvraag om een vervroegde WIA (IVA)-uitkering heeft verweerder onderzoek verricht en het primaire besluit genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres per 18 februari 2017 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat ze verdiende voordat ze ziek werd. Hierdoor komt eiseres niet in aanmerking voor een uitkering ingevolge de WIA.
3. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert aan dat haar klachten en beperkingen zijn onderschat. Eiseres stelt dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en in aanmerking behoort te komen voor een uitkering op grond van de regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten, de zogenaamde IVA-uitkering. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst eiseres op de rapportages van bedrijfsarts [bedrijfsarts] en psychiater [psychiater] , die zij tijdens de bezwaarfase heeft ingebracht. Uit deze rapportages blijkt dat eiseres meer beperkt is dan door de verzekeringsarts is aangenomen. Eiseres stelt dat in de bezwaarfase onvoldoende aandacht is geweest voor deze rapportages.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5. De primaire arts heeft eiseres op 17 januari 2018 gezien op het spreekuur en haar psychisch onderzocht. De arts heeft het dossier bestudeerd, waaronder de psychiatrische expertise van 20 juli 2017. Aan de hand van haar bevindingen heeft zij vervolgens een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin de beperkingen van eiseres zijn vastgelegd. De primaire arts concludeert blijkens het medisch onderzoeksverslag van 23 januari 2018 dat bij eiseres sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. De rapportage is gecontrasigneerd door een geregistreerd verzekeringsarts.
6. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft op 2 oktober 2018 rapport uitgebracht, waarin zij uiteenzet waarom zij het eens is met de bevindingen van de primaire arts. Uit het rapport blijkt dat de verzekeringsarts b&b dossierstudie heeft verricht, kennis heeft genomen van de in bezwaar overgelegde medische stukken en eiseres heeft gezien en gesproken op de hoorzitting op 6 september 2018. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de primaire arts de beperkingen van eiseres heeft onderschat.
7. De verzekeringsarts b&b onderschrijft niet de stelling van eiseres dat geen sprake zou zijn van benutbare mogelijkheden. Hiervoor zou sprake moeten zijn van volledig onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Uit het dagverhaal van eiseres blijkt echter dat zij in staat is zichzelf te verzorgen, een dagritme aan te houden, in beperkte mate sociale contacten te hebben en met enige hulp grotendeels zorg te dragen voor het huishouden en haar drie jonge kinderen. De verzekeringsarts b&b is niet overtuigd van de door [psychiater] gestelde diagnoses. Hoewel aannemelijk is dat eiseres beperkt is ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren, is eiseres wel in staat tot het verrichten van arbeid in een goed gestructureerde omgeving. Daarbij dient sprake te zijn van een beperkte tijdsdruk, een niet te hoog werktempo en beperkte eisen ten aanzien van samenwerken, conflicthantering en het hanteren van problemen van anderen. Tevens dient er geen sprake te zijn van leidinggevende aspecten. Tot slot is een urenbeperking van dertig uur per week aan de orde. De verzekeringsarts b&b stelt voorts dat [psychiater] en [bedrijfsarts] de vertaling van de klachten en het functioneren van eiseres naar haar mogelijkheden ten aanzien van het verrichten van arbeid niet juist hebben gemaakt. Voor aanvullende beperkingen is daarom geen aanleiding.
8. De rechtbank heeft in het proces-verbaal van de zitting van 3 juli 2019 overwogen dat het beoordelen van psychische klachten en het op grond daarvan stellen van psychiatrische diagnoses bij uitstek de expertise van een psychiater betreft. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet aan de verzekeringsarts b&b om de conclusies van [psychiater] opzij te schuiven. De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel aan de bevindingen van [psychiater] gezien de uitgebreide rapportage, waaruit een zorgvuldig onderzoek en gemotiveerde conclusies blijken.
9. De rechtbank volgt wel het standpunt van verweerder dat het vertalen van diagnostiek in beperkingen bij een betrokkene het vakgebied van een verzekeringsarts is, zodat de conclusies van [psychiater] niet rechtstreeks in een FML kunnen worden neergelegd. De rechtbank heeft daarom het onderzoek ter zitting geschorst om een onafhankelijk deskundige te benoemen, met de opdracht aan deze deskundige om de psychische problematiek van eiseres te vertalen in beperkingen in arbeid en hierover aan de rechtbank te rapporteren. De rechtbank heeft vervolgens drs. R. Grob-Braber, verzekeringsarts, als deskundige benoemd.
10. Eiseres heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. Gelet daarop kan de rechtbank niet anders beslissen dan dat er onvoldoende aanleiding is aan te nemen dat verweerder onvoldoende beperkingen heeft opgenomen in de FML. Verweerder heeft daarom de FML aan de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres ten grondslag mogen leggen.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder aan eiseres – aangezien zij per 18 februari 2017 met het vervullen van de geduide functies meer inkomen kan verwerven dan 65% van het maatmaninkomen – terecht geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is door mr. M.P. Verloop, rechter, en mr. H.B. Brandwijk, griffier, gedaan op 20 mei 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier rechter
de griffier is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.