ECLI:NL:RBDHA:2020:5246

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
NL20.8402
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublin-overdracht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling was genomen. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij zou worden overgedragen aan Oostenrijk, in het kader van de Dublin-verordening.

De staatssecretaris heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening, wat betekent dat de behandeling van het beroep kan worden aangehouden. Tijdens de zitting op 26 mei 2020 is verzoeker niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de overdracht aan Oostenrijk momenteel niet mogelijk is vanwege de Corona-maatregelen.

Echter, de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het niet in overeenstemming is met de wet om een voorlopige voorziening toe te wijzen voor een belang dat niet aan de verzoeker, maar aan het bestuursorgaan is gelegen. Aangezien de rechtbank in een andere uitspraak het beroep ongegrond heeft verklaard, is er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.8402

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Griffioen).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de voorzieningenrechter meegedeeld dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van de voorlopige voorziening, waarbij de behandeling van het beroep kan worden aangehouden.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.8401, plaatsgevonden op 26 mei 2020. Verzoeker is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verzoeker heeft verzocht om een voorlopige voorziening ter voorkoming van zijn overdracht aan Oostenrijk totdat op zijn beroep is beslist. Verweerder verzet zich niet (langer) tegen toewijzing van dit verzoek. Onder verwijzing naar de inhoud van een brief van 8 april 2020 inhoudende een algemene standpuntbepaling van de IND/JZ in Dublin beroeps- en vovo procedures, heeft verweerder toegelicht waarom hij zich niet verzet tegen toewijzing van de door verzoeker gevraagde voorlopige voorziening. Toewijzing daarvan leidt ertoe dat de termijn van zes maanden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening (de termijn waarbinnen de vreemdeling na acceptatie van de zogenoemde Dublinclaim moet worden overgedragen alvorens de verantwoordelijkheid van de behandeling van de asielaanvraag overgaat naar de lidstaat die de Dublinclaim heeft gelegd, in casu Nederland), wordt gestuit zolang de vreemdeling niet kan worden overgedragen. Overdracht van verzoeker aan Oostenrijk is momenteel, als gevolg van de door Nederland en Oostenrijk getroffen Corona-maatregelen, niet mogelijk.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter geeft het geen pas en is het niet in overeenstemming met het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht om een verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen om een belang veilig te stellen dat niet aan de kant van de verzoeker is gelegen, maar aan de kant van het bestuursorgaan dat het besluit heeft geslagen waartegen het aan de gevraagde voorziening connexe beroep zich richt.
Omdat de rechtbank het beroep bij uitspraak van vandaag, zaaknummer NL20.8401, ongegrond heeft verklaard is ook geen voorlopige voorziening meer nodig.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.