ECLI:NL:RBDHA:2020:5246
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublin-overdracht
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling was genomen. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij zou worden overgedragen aan Oostenrijk, in het kader van de Dublin-verordening.
De staatssecretaris heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening, wat betekent dat de behandeling van het beroep kan worden aangehouden. Tijdens de zitting op 26 mei 2020 is verzoeker niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de overdracht aan Oostenrijk momenteel niet mogelijk is vanwege de Corona-maatregelen.
Echter, de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het niet in overeenstemming is met de wet om een voorlopige voorziening toe te wijzen voor een belang dat niet aan de verzoeker, maar aan het bestuursorgaan is gelegen. Aangezien de rechtbank in een andere uitspraak het beroep ongegrond heeft verklaard, is er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.