ECLI:NL:RBDHA:2020:5245

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
C/09/591924 / JE RK 20-962
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen met geschillenregeling

Op 9 juni 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van de minderjarigen noodzakelijk blijft, gezien de langdurige hechting aan pleeggezinnen en de emotionele belasting die de kinderen ervaren door de onduidelijkheid over hun perspectief. De ouders hebben verweer gevoerd tegen de verlenging, maar de rechtbank oordeelt dat de belangen van de kinderen voorop staan. De rechtbank heeft de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing toegewezen, en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen verlengd. Tevens is een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling vervallen verklaard, en is een bijzondere curator benoemd om de belangen van de minderjarigen te behartigen. De rechtbank heeft ook vervangende toestemming verleend voor de voortzetting van therapieën voor de minderjarigen. De ouders hebben verzocht om beëindiging van de ondertoezichtstelling en schadevergoeding, maar deze verzoeken zijn afgewezen. De rechtbank heeft de behandeling van de verzoeken tot vaststelling van de omgangsregeling aangehouden tot een volgende zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/591924 / JE RK 20-962 (I) en C/09/589430 / JE RK 20-531 (II) en C/09/588934 / JE RK 20-449 (III) en C/09/589568 / JE RK 20-562 (IV)
Datum uitspraak: 9 juni 2020
Beschikking van de meervoudige kamer
I. Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
II. Vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing
III. Verzoeken vaststellen omgangsregeling
IV. Geschillenregeling (ex artikel 1:262b BW)
in de zaken naar aanleiding van de op 14 en 15 april 2020 (I), 25 februari 2020 (III) en 6 maart 2020 (IV) ingekomen verzoekschriften van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
en in de zaak naar aanleiding van het op 2 maart 2020 (II en III) ingekomen verzoekschrift van:
[de man] en [de vrouw](hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders),
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2002 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2004 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
- [minderjarige 3]op [geboortedag 3] 2007 te [geboorteplaats 3]
hierna te noemen: [minderjarige 3] ;
- [minderjarige 4]geboren op [geboortedag 4] 2008 te [geboorteplaats 4] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] ,
hierna tezamen te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de man] ,
hierna te noemen: de vader,
en
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de moeder,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders,
beiden wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. H.W.R. Nakad-Weststrate te Amsterdam,
[pleegouders 1] ,
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 1] ,
[pleeg- en gezinshuisouders]
de gezinshuisouders van [minderjarige 2] en de pleegouders van [minderjarige 3] ,
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ,
[pleegouders 2]
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 4] .

1.Het procesverloop

1.1
Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging uithuisplaatsing
Bij beschikking d.d. 6 mei 2020 van de kinderrechter in deze rechtbank is de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen verlengd van 10 mei 2020 tot 10 juni 2020. De behandeling van de verzoeken is voor het overige aangehouden en de zaken zijn verwezen naar de meervoudige kamer, zitting houdend op
29 mei 2020.
1.2
Vaststellen omgangsregeling (ex artikel 1:265g BW)
Bij beschikking d.d. 25 februari 2020 heeft de kinderrechter in deze rechtbank het verzoek van de gecertificeerde instelling om op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een voorlopige voorziening voor donderdag 27 februari 2020 te treffen voor begeleid contact tussen de ouders en [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] gedurende twee uur, afgewezen. De behandeling van de zaak in de bodemprocedure is aangehouden.
1.3
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
1.4
Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging uithuisplaatsing
  • voornoemde beschikking d.d. 6 mei 2020;
  • de verzoekschriften, met bijlagen;
  • de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), ten aanzien van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] ;
  • de brief d.d. 14 april 2020 van de zijde van de gecertificeerde instelling;
  • het verweerschrift van de zijde van de advocaat van de ouders d.d. 22 mei 2020, met producties 1 t/m 16;
  • de brief van de zijde van de advocaat van de pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] d.d.
1.5
Vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing en vaststellen omgangsregeling
  • voornoemde beschikking d.d. 25 februari 2020;
  • het verzoekschrift van de zijde van de gecertificeerde instelling, met bijlagen;
  • het verweerschrift van de zijde van de advocaat van de ouders, tevens zelfstandig verzoek tot vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing, tevens verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling;
  • de e-mail van de zijde van de gecertificeerde instelling d.d. 25 februari 2020 met als onderwerp:
  • de e-mail van de zijde van de gecertificeerde instelling d.d. 26 februari 2020, met als onderwerp “
  • de brief van de zijde van de pleegouders van [minderjarige 4] d.d. 4 maart 2020, met bijlagen;
  • de brief van de zijde van de advocaat van de ouders d.d. 6 maart 2020.
  • de brief van de zijde van de advocaat van de ouders d.d. 13 maart 2020.
1.6
Geschillenregeling (ex artikel 1:262b BW)
  • het verzoekschrift, met bijlagen;
  • de e-mail van de zijde van de advocaat van de ouders d.d. 3 maart 2020 met als onderwerp “
  • het verweerschrift van de zijde van de advocaat van de ouders d.d. 27 maart 2020, met producties 1 t/m 6.
1.7
In alle voornoemde zaken
  • de aanvullende stukken van de zijde van de gecertificeerde instelling d.d. 12 maart 2020, bestaande uit bijlage 1 t/m 9;
  • de e-mail van de zijde van de advocaat van de ouders d.d. 27 maart 2020 met als onderwerp “
  • de aanvullende stukken van de zijde van de advocaat van de ouders d.d. 25 mei 2020;
  • de aanvullende stukken van de zijde van de gecertificeerde instelling d.d. 25 mei 2020, inhoudende een verslag van de laatste stand van zaken en bijlagen 1 t/m 9.
1.8
Op 29 mei 2020 heeft de rechtbank de zaken ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
1.9
Op 13 maart 2020 zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 3] door de kinderrechter op de rechtbank gehoord. Op 29 mei 2020 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 4] , voorafgaand aan de behandeling van de verzoeken ter zitting, telefonisch door de rechtbank gehoord.
1.1
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
  • de moeder;
  • de pleegouders van [minderjarige 1]
  • de pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;
  • de pleegouders van [minderjarige 4] .
1.11
De moeder heeft via een videoboodschap haar mening aan de rechtbank kenbaar
gemaakt. Deze videoboodschap is ter zitting door de advocaat getoond. De pleegouders van [minderjarige 1] hebben telefonisch aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat zij niet aanwezig zouden zijn bij de behandeling van de verzoeken ter zitting. De pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en van [minderjarige 4] hebben per brief aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat zij niet aanwezig zouden zijn bij de behandeling van de verzoeken ter zitting.

2.Feiten

  • De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
  • [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verblijven feitelijk in afzonderlijke voorzieningen voor pleegzorg. [minderjarige 2] verblijft feitelijk in een gezinsgerichte voorziening.

3.Verzoeken en verweren

3.1
Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging uithuisplaatsing
3.1.1
De verzoekenHet resterende deel van de verzoeken strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] voor de duur van elf maanden. Voor [minderjarige 2] wordt verzocht om een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor een gezinsgerichte voorziening en voor [minderjarige 3] voor een voorziening voor pleegzorg.
Ter zitting is het verzoek ten aanzien van [minderjarige 4] in die zin gewijzigd dat voor hem thans wordt verzocht om een verlengde machtiging voor een voorziening voor pleegzorg en daarop aansluitend voor een gezinsgerichte voorziening.
Tevens wordt verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] te verlengen tot aan haar meerderjarigheid op 16 juli 2020, alsmede voor dezelfde duur de machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg te verlengen.
De gecertificeerde instelling heeft de verzoeken gemotiveerd conform de door haar ingediende stukken en aan de verzoeken, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
In navolging van het in het NIFP-rapport uit 2019 neergelegde advies is het perspectief van alle kinderen vastgesteld bij de pleegouders. Dit is tevens bevestigd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) in het kader van haar toetsende taak en in de beschikking van de kinderrechter van 24 april 2019. Alle kinderen zijn langdurig uit huis geplaatst, verblijven al geruime tijd in de perspectiefbiedende pleeggezinnen en zijn daar ook gehecht. Sinds de recente ontwikkeling waarin de ouders via hun advocaat hebben laten weten niet akkoord te zijn met de verlenging van de verzoeken, is er veel onrust ontstaan bij de kinderen, de pleegouders en de hulpverleners rondom de kinderen. Alle kinderen worstelen met hun loyaliteit richting hun ouders en pleegouders. Er zal daarom een verzoek tot onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel worden ingediend bij de Raad. Er heeft sinds 25 februari jl. geen omgang meer plaatsgevonden tussen de kinderen en de ouders. Dit wordt nader toegelicht in het verzoek tot vaststelling van de omgangsregeling, hierna weergegeven onder punt 3.2.
Per minderjarige is nog het volgende aangevoerd.
De afgelopen periode is [minderjarige 2] onderzocht bij De Opvoedpoli omdat in de rapportage van het NIFP werd gesteld dat bij hem sprake was van milde autistische kenmerken. Inmiddels is gebleken dat geen sprake is van ASS, maar er zijn bij hem wel problemen in de gehechtheid. [minderjarige 2] is gestart met psychomotorische therapie (hierna: PMT) en Words en Pictures. Tevens is geadviseerd om Theraplay in te zetten. Deze behandelingen hebben echter onvoldoende doorgang kunnen vinden of zijn niet van de grond gekomen. Dit wordt nader toegelicht in het verzoek tot beslechting van de geschillen, hierna weergegeven onder punt 3.3.1.
[minderjarige 3] ontwikkelt zich goed in het pleeggezin. Zij ervaart echter nog onrust over haar perspectief en het is wenselijk dat zij hulpverlening vanuit De Opvoedpoli ontvangt.
Bij [minderjarige 4] is het afgelopen jaar door Youz een persoonlijkheidsonderzoek verricht. Daaruit is gebleken dat hij een laag gemiddelde tot gemiddelde intelligentie heeft. De grootste zorg over [minderjarige 4] is het loyaliteitsconflict waarin hij zich bevindt en er is speltherapie voor hem geadviseerd. [minderjarige 4] kijkt uit naar de omgang met zijn ouders, maar ervaart hieromtrent nog wel veel spanning.
Ten aanzien van [minderjarige 1] geldt dat ze binnenkort achttien jaar zal worden en daarom niet meer is meegenomen in het NIFP-onderzoek of het vormgeven van de omgangsregeling. Ze bepaalt zelf de omgang met de ouders, maar heeft net als haar broertjes en zusje haar ouders sinds eind februari 2020 niet meer gezien. [minderjarige 1] ontwikkelt zich goed in het pleeggezin en wil hier na haar achttiende verjaardag blijven wonen. De emotionele toestemming die de ouders aan [minderjarige 1] hebben gegeven om in het pleeggezin te blijven, is echter weggevallen. Hier ervaart [minderjarige 1] verdriet van.
3.1.2
Standpunt ouders en reactie gecertificeerde instelling
De advocaat van de ouders heeft verweer gevoerd conform het door haar ingediende verweerschrift. Zij heeft, samengevat, namens de ouders de volgende verweren gevoerd.
Formele verweren
Door en namens de ouders is primair verzocht om de gecertificeerde instelling
niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de vele en ernstige formele gebreken die kleven aan de totstandkoming, indiening en inhoud van de verzoekschriften. Subsidiair wordt verzocht om de verzoeken af te wijzen. Daaraan ligt het volgende ten grondslag.
Ten eerste zijn de verzoekschriften niet tijdig ingediend. De in artikel 2.4.9 en 2.4.10 van het Landelijk Procesreglement genoemde termijn waarbinnen verlengingsverzoeken moeten worden ingediend is met bijna een maand overschreden. Hierdoor zijn de ouders in hun verdediging geschaad. Het feit dat de advocaat in zeer korte tijd een verweerschrift heeft ingediend, maakt dit niet anders. Ook het feit dat de rechtbank de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing in verband met de maatregelen rondom het coronavirus voor een maand heeft verlengd, maakt het niet anders.
Ten tweede is er sprake van een schending van artikel 5.13 van het Landelijk Procesreglement. De ouders worden sinds ongeveer 20 februari 2020 van elke communicatie en informatie buitengesloten. Er is als het ware een schaduwdossier ontstaan waar de ouders niet mee bekend zijn.
Ten derde is sprake van een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) omdat er onvoldoende ruimte is geweest voor hoor en wederhoor en de ouders pas laat de concept-verzoekschriften hebben ontvangen.
Ten vierde is de visie van de ouders onjuist verwoord in het verzoekschrift en is deze ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe, nimmer aangepast.
Ten vijfde is niet voldaan aan de vereisten van artikel 1:255, eerste lid, BW en artikel 1:265, eerste lid, BW. De gecertificeerde instelling voldoet namelijk niet aan haar stelplicht dat aan de wettelijke vereisten is voldaan.
Ten zesde ontbreekt het verplichte verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling. Het gezinsplan mag niet als zodanig worden opgevat omdat het geen getrouwe weergave vormt van de feiten.
Ten zevende en tot slot zijn de stellingen van de gecertificeerde instelling niet onderbouwd met bewijs.
Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling het volgende opgemerkt over de gevoerde formele verweren. Verwezen wordt naar 5.13 uit het Landelijk Procesreglement, maar dit ziet op gezag- en omgangsprocedures en is niet van toepassing op het civiele jeugdrecht. Verder kan worden vastgesteld dat de ouders niet in hun verdediging zijn geschaad, omdat de ouders en de advocaat een uitgebreid verweerschrift hebben ingediend. Er is geen sprake van een schaduwdossier en daarmee een informatieachterstand bij de ouders. Verder dient het gezinsplan te worden opgevat als een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling omdat dit zo met de ouders is afgesproken. Juist in overleg met de ouders is sprake van een verkort gezinsplan om het in het hier en nu te houden. De NIFP- rapportage was immers afgerond en het perspectief van de kinderen was wat de gecertificeerde instelling betreft vastgesteld.
Materiële verweren
Door en namens de ouders is tevens bepleit de verzoekschriften van de gecertificeerde instelling op grond van de volgende materiële verweren af te wijzen.
De advocaat van de ouders voert daartoe het volgende aan.
Ten eerste dienen de verzoeken op grond van artikel 21 Rv jo. artikel 3.3. Jeugdwet (hierna: Jw) te worden afgewezen, omdat sprake is van een gebrekkige kwaliteit van het NIFP- rapport uit 2019 en omdat ook de dossiervorming door de gecertificeerde instelling gebrekkig is. De advocaat van de ouders heeft twee second opinions laten uitvoeren op het NIFP-rapport uit 2019 en deze bevestigen dat het NIFP-rapport uit 2019 ondeugdelijk is. De gecertificeerde instelling geeft een valse voorstelling van zaken en is niet geïnteresseerd in de punten van commentaar op het NIFP-rapport. Het perspectief van de kinderen ligt niet bij de pleegouders, maar bij de ouders. Ten tweede hebben de ouders voldoende bewijs geleverd dat zij goede opvoeders en verzorgers zijn. Ten derde zijn de gronden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing niet vervuld. De gecertificeerde instelling schiet ernstig tekort in haar stelplicht en substantiëringsplicht. De gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn sinds het herstel van de moeder in 2010 niet meer aanwezig. Dat de kinderen klem zitten in hun loyaliteitsconflict is het gevolg van onrechtmatige pleegzorg en geen rechtvaardiging voor verdere verlenging ervan. De vermeende complexe problematiek valt weg als de kinderen weer thuis kunnen wonen. De belangen van de ouders zijn nooit meegenomen in de belangenafweging en er is nooit gezocht naar minder ingrijpende alternatieven. Er is geen basis meer voor verdere samenwerking met de gecertificeerde instelling, Timon, De Opvoedpoli, Youz, pleegouders en alle andere betrokkenen. Meer specifiek geldt ten aanzien van [minderjarige 2] dat de pleegzorgplaatsing schadelijk is voor hem, met name omdat niets is ondernomen tegen het pesten op school en het wegvallen van het voetballen. In plaats daarvan wordt behandeling bij De Opvoedpoli opgestart en Theraplay ingezet om de moeizame relatie met de pleegouder te verbeteren. Ten aanzien van [minderjarige 4] geldt dat zijn loyaliteitsconflict het gevolg van de pleegzorg is en dat dit zal oplossen zodra de pleegzorg stopt. Verder is er geen reden om aan te nemen dat [minderjarige 4] het label van ‘gezinshuiskind’ zou moeten krijgen. Ten vierde is de wil van de kinderen altijd een belangrijk wapen in de strijd geweest van de zijde van de gecertificeerde instelling en de pleegouders. Er is echter sprake van jarenlange sturing en beïnvloeding c.q. manipulatie van de kinderen, waardoor zij zijn losgeweekt van hun ouders. Om deze reden verzetten de ouders zich ook tegen het gesprek van de rechter met de kinderen. Ten vijfde dient, ongeacht de duur van de pleegzorg, altijd te worden bezien of de kinderen teruggeplaatst kunnen worden. De band met de pleegouders mag niet zwaarder wegen dan de band met de ouders. Een voortzetting van de huidige situatie is onrechtmatig. Ten zesde kunnen en moeten de kinderen zonder nader uitstel, op basis van een door de ouders opgesteld en doordacht gezinsplan, onmiddellijk terugkeren naar huis. Er is sprake van functionele onthechting en onnodige pleegzorg door de ouders te diskwalificeren, de kinderen te problematiseren en slechts aan symptoombestrijding te doen. De ouders zijn bereid om nader bewijs te leveren voor deze en de onder 3.1.3 weergegeven stellingen en verzoeken de rechtbank om zoveel mogelijk de rechtsgronden aan te vullen. Ten zevende en tot slot is er sprake van een schending van de artikelen 17 en 18 van de Grondwet en artikel 6 EVRM. Er is sprake van een schadelijke proceshouding door de gecertificeerde instelling waarin zij vanuit hun machtspositie de strijd aangaan met de ouders. Het wordt de ouders kwalijk genomen dat zij een advocaat hebben ingeschakeld en de ouders worden hierin bedreigd door de gecertificeerde instelling door het beperken van de contacten met de kinderen.
De gecertificeerde instelling heeft het volgende opgemerkt over de gevoerde materiële verweren. Bekeken dient te worden wat er op dit moment nodig is voor de kinderen. Het is opvallend dat het belang van de kinderen nauwelijks wordt aangehaald door de ouders. Het gebrek aan inzicht dat de ouders tonen in de problematiek van de kinderen en de wijze waarop de communicatie van de kinderen door hen wordt geïnterpreteerd, is zorgelijk. Terugplaatsing zou traumatisch voor de kinderen zijn en een bedreiging vormen voor hun ontwikkeling. Daarbij is het de vraag in hoeverre de ouders bij thuisplaatsing van de kinderen in staat zijn om het contact tussen de pleegouders en de kinderen vrijwillig te blijven vormgeven, nu door de ouders een civiele procedure jegens de pleegouders is ingesteld waarbij de pleegouders ernstig worden gediskwalificeerd. Verder is het
NIFP-onderzoek uit 2019 juist verricht door een door de ouders voorgedragen onderzoeker. Deskundigen van de gecertificeerde instelling hebben gekeken naar het NIFP-rapport en de second opinions. Het advies van [psycholoog] is meer een klacht dan een onderzoek en deze psycholoog heeft geen ervaring met dergelijke onderzoeken. In het advies van [onderzoeker] wordt slechts geadviseerd tot het verrichten van een second opinion. Haar belangrijkste advies ziet op het onderzoek naar de opvoedkwaliteiten van de ouders, maar aan de perspectiefbepaling ligt met name het belang van de kinderen bij continuering van de pleegzorgplaatsing ten grondslag. Tot slot heeft de jeugdbeschermer ter zitting naar voren gebracht dat zij nooit heeft bedoelen te zeggen dat de ouders de juridische strijd niet mogen aangaan. Wanneer wordt gezegd dat de ouders de strijd niet mogen aangaan, wordt daarmee bedoeld dat de ouders de kinderen hier niet emotioneel mee mogen belasten. De omgang tussen de ouders en de kinderen is niet beperkt omdat de ouders inmiddels worden bijgestaan door een advocaat. Dit zal onder punt 3.2.2 nader worden toegelicht.
3.1.3
Zelfstandige verzoeken van de ouders en reactie van de gecertificeerde instelling
Herroeping (ex artikel 390 jo. 382 Rv)
Door en namens de ouders is verzocht om herroeping met vernietiging ervan op grond van de stukken, althans met heropening onder schorsing van de tenuitvoerlegging van primair de beschikking van 8 mei 2012, subsidiair de beschikking van 8 november 2013, meer subsidiair de beschikking van 7 mei 2015, meer subsidiair de beschikking van 9 december 2016 en meer subsidiair de beschikking van 24 april 2019. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting ligt daaraan, samengevat, het volgende ten grondslag.
De gecertificeerde instelling heeft door de jaren heen relevante informatie, bijvoorbeeld over de ondeugdelijke kwaliteit van het NIFP-rapport uit 2013, achtergehouden en willens en weten genoegen genomen met ondeugdelijke rapportages zoals het NIFP-rapport uit 2019 en het onderzoek van De Opvoedpoli uit 2020. De termijn voor het verzoek tot herroeping van de beschikkingen is niet verstreken, omdat de ouders pas recent bekend zijn geworden met de mogelijke toepasselijkheid van het rechtsmiddel op hun situatie. Daarbij zijn de ouders pas achteraf bekend geworden met de aard van het bedrog door de gecertificeerde instelling.
De gecertificeerde instelling heeft hiertegen verweer gevoerd en ter zitting daartoe het volgende naar voren gebracht. Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 385 Rv blijkt dat het verzoek tot herroeping in een afzonderlijk geding dient te worden ingediend. Verder is de wettelijke termijn van drie maanden ruimschoots overschreden. Uit jurisprudentie blijkt dat een procedure tot herroeping er niet voor is bestemd om een partij na een voor haar onvoordelige uitspraak in de gelegenheid te stellen om tijdens een voortgezet debat alsnog haar gelijk te halen. Het verzoek moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Indien de rechtbank het verzoek ontvankelijk verklaart, wordt verzocht om de behandeling van het verzoek aan te houden. De uitspraak kan namelijk van invloed zijn op de civiele procedure die de ouders jegens de pleegouders hebben aangespannen.
Verzoek tot beëindiging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing (ex artikel 1:265, vierde lid, BW)
Door en namens de ouders is verzocht om voor recht te verklaren dat de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing is geëindigd, dan wel de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing met onmiddellijke ingang te beëindigen. Daaraan ligt ten grondslag dat elke basis voor een verdere samenwerking ontbreekt.
De gecertificeerde instelling heeft hiertegen verweer gevoerd en daarbij verwezen naar de motivering van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.
Schadevergoeding (ex artikel 8:88 Awb)
Door en namens de ouders is verzocht om de gecertificeerde instelling te veroordelen in een voorschot op de schadevergoeding ex artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het verzochte voorschotbedrag bedraagt €78.800,- (bestaande uit kilometervergoeding en de bestede uren aan het dossier), althans een in goede justitie te bepalen bedrag.
De gecertificeerde instelling heeft hiertegen verweer gevoerd. Primair wordt bepleit het verzoek tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren omdat de Awb niet van toepassing is op de voorliggende procedure van verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Subsidiair wordt verzocht om het verzoek tot schadevergoeding af te wijzen omdat het onvoldoende is gespecificeerd.
Proceskostenveroordeling
Door en namens de ouders is verzocht om de gecertificeerde instelling te veroordelen in de kosten van deze procedure, met inbegrip van de werkelijk gemaakte advocaatkosten. De ouders menen dat hun draagkracht en de feiten en omstandigheden maken dat de werkelijk gemaakte advocaatkosten op grond van vermogensschade ex artikel 6:96, eerste lid, BW kunnen worden gevorderd. Er is namelijk sprake van misbruik van procesrecht door de gecertificeerde instelling. De werkelijk gemaakte advocatenkosten voor het verweerschrift tegen het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing bedragen €35.000,- (ex BTW). De ouders verzoeken verder om vergoeding van de kosten van de contra-expertise door mevrouw [onderzoeker] en de heer [psycholoog] à €1.750,-.
De gecertificeerde instelling heeft hiertegen verweer gevoerd en gesteld dat de grondslag voor een vordering op grond van artikel 6:96, eerste lid, BW ontbreekt. Het is te voorbarig om aan te nemen dat de grondslag hiervoor de onrechtmatige-daadprocedure is. Deze is namelijk nog niet gestart. Er is slechts een verzoek tot het verrichten van voorlopige getuigenverhoren ingediend om te bepalen of er voldoende bewijs is om een onrechtmatige-daadprocedure te starten. De gecertificeerde instelling verzoekt daarom om de proceskostenveroordeling zoals gebruikelijk in een procedure van familierechtelijke aard met kosten rechtens af te doen.
3.2
Vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing en vaststellen omgangsregeling
3.2.1
Vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing en zelfstandig verzoek omgangsregeling
Het verzoek van de ouders strekt ertoe de e-mail van 25 februari 2020 van de zijde
van de gecertificeerde instelling met als onderwerp: “
uitspraak rechter”, op te vatten als schriftelijke aanwijzing en geheel vervallen te verklaren. De aanwijzing houdt in dat de onbegeleide bezoekregeling van de kinderen met hun ouders op grond van artikel 1:265f BW met onmiddellijke ingang wordt opgeschort. Aan het verzoek ligt ten grondslag dat niet is voldaan aan de vereisten die op grond van de Awb aan de schriftelijke aanwijzing worden gesteld. De informatievergaring door de gecertificeerde instelling is tekort geschoten, het besluit is niet na een zorgvuldige belangenafweging tot stand gekomen, er is niet voldaan aan de hoorplicht en het besluit is niet gemotiveerd. Verder kan de schriftelijke aanwijzing door de inhoud ervan niet in stand blijven, nu niet is voldaan aan de vereisten die worden gesteld in artikel 1:263, eerste lid, BW. Tot slot ontbreekt het spoedeisend belang voor een plotselinge toepassing van de ingrijpende beperking van de omgang. De ouders hebben altijd alle medewerking verleend en vormen geen enkele bedreiging voor het welzijn van de kinderen.
Tevens verzoeken de ouders op grond van artikel 1:377a, tweede lid, BW een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vast te stellen, zoals hierna omschreven:
  • de ouders hebben ter compensatie van de gemiste omgangsmomenten twee extra weekenden omgang met [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] ;
  • het uitgangspunt is dat [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] drie weekenden per maand tegelijkertijd thuis komen, met meer ruimte voor eigen beslissingen van de kinderen, op voorwaarde dat de pleegouders en de gecertificeerde instelling de wil van de kinderen niet langer proberen te beïnvloeden;
  • de ouders hebben alle feestdagen en vakanties omgang met [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .
Daarbij wordt verzocht om de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en de gecertificeerde instelling te gebieden om inhoudelijk en constructief in gesprek te gaan over de argumenten die pleiten voor een snelle terugkeer naar huis van de kinderen.
Proceskostenveroordeling
Door en namens de ouders is verzocht om de gecertificeerde instelling te veroordelen in de kosten van deze procedures, met inbegrip van de werkelijk gemaakte advocaatkosten.
De gecertificeerde instelling heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om de proceskostenveroordeling gelijk te behandelen aan een procedure van familierechtelijke aard en kosten rechtens af te doen.
3.2.2
Vaststellen omgangsregeling (ex artikel 1:265g BW)
De gecertificeerde instelling verzoekt op grond van artikel 1:265g, eerste lid, BW een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vast te stellen, zoals hierna omschreven:
  • de ouders hebben onder begeleiding gedurende twee uur per maand omgang met [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] ;
  • voorgaande is, in afwachting van de verdere voortgang en overleg met de ouders, uit te breiden door de gecertificeerde instelling. Voorwaarde voor het vormgeven van onbegeleide bezoekmomenten is daarbij dat de ouders meewerken aan begeleiding op het gebied van loyaliteitsproblematiek;
  • met de pleegouders/gezinshuisouders zal worden onderzocht of de kinderen elkaar onderling vaker kunnen ontmoeten;
althans een andere regeling die de rechtbank in goede justitie juist acht.
Daarbij wordt verzocht om de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting ligt aan het verzoek van de gecertificeerde instelling ten grondslag dat deze begeleide bezoeken noodzakelijk acht om de emotionele veiligheid van de kinderen te waarborgen. De ouders hebben hun eerdere toestemming aan de kinderen om in de pleeggezinnen op te groeien weer ingetrokken en hebben een advocaat ingeschakeld, omdat ze de kinderen weer bij hen thuis willen hebben wonen. De hulpverlening aan de kinderen stagneert omdat de ouders de benodigde toestemming niet (meer) willen geven. De geschillen die hieruit zijn voortgevloeid worden besproken onder punt 3.3. De gecertificeerde instelling heeft aangegeven dat de ouders niet open zijn ten aanzien van de situatie thuis. Zo waren er met Kerst logés in huis, ook op de kamer van een van de kinderen, waarop de kinderen niet waren voorbereid. Dit riep vragen en spanningen op bij de kinderen. De spanningen lijken weer op te lopen en de gecertificeerde instelling geeft aan dat het met name de vader onvoldoende lukt om de kinderen hier buiten te houden. De Opvoedpoli en Youz hebben aangegeven dat sprake is van aanhoudende loyaliteitsproblematiek die door het gedrag van de ouders in stand wordt gehouden. De gecertificeerde instelling is van mening dat het voor de veiligheid van de kinderen niet wenselijk is om zonder begeleiding naar de ouders te gaan omdat zij zich zorgen maakt over de onderwerpen waarmee de ouders de kinderen kunnen belasten. Wanneer de bezoeken begeleid worden, is er iemand die de kinderen kan beschermen tegen belastende uitspraken van de ouders en het bezoek voortijdig kan beëindigen als dat nodig is. De ouders gaan hier echter niet mee akkoord en hebben besloten alleen mee te werken aan onbegeleide omgang. Hierdoor hebben de kinderen helaas sinds eind februari 2020 geen omgang meer met hun ouders gehad. De gecertificeerde instelling geeft aan dat het heel belangrijk is dat de ouders mee gaan werken zodat gezamenlijk kan worden bekeken hoe de begeleide omgang met de ouders vorm kan worden gegeven. In dat kader is door de jeugdbeschermer een herstelgesprek aangeboden. Wanneer weer goede afspraken gemaakt kunnen worden tussen de ouders en de gecertificeerde instelling kunnen de bezoeken weer onbegeleid plaatsvinden.
Door en namens de ouders is verweer gevoerd conform het daartoe overgelegde verweerschrift en verzocht om op grond van artikel 1:377a BW een andere omgangsregeling vast te stellen zoals hiervoor is weergegeven onder punt 3.2.1. De door de gecertificeerde instelling verzochte omgangsregeling dient te worden afgewezen. Ten eerste zijn de gronden niet deugdelijk aangevoerd in het verzoekschrift. De gecertificeerde instelling heeft in de gronden van haar verzoek niet voldaan aan haar stelplicht en substantiëringsplicht. Door de chaotische manier waarop het verzoekschrift en de onderliggende stukken zijn ingericht, worden de ouders ernstig in hun rechtspositie geschaad. Ten tweede betwisten de ouders alle door de gecertificeerde instelling aangevoerde gronden. Ten derde is er geen sprake van noodzaak zoals bedoeld in artikel 1:265g BW. De ouders hebben altijd meegewerkt en de bezoeken zijn altijd goed verlopen. Er bestaat geen enkele noodzaak voor begeleide omgang. Niet valt in te zien hoe de begeleide omgang kan bijdragen aan het oplossen van de onder punt 3.3 genoemde geschillen. Verder willen de ouders niet meewerken aan begeleide omgangsmomenten of begeleide telefonische contacten. In een eerder stadium hebben de ouders aangegeven dat zij de kinderen tijdens de bezoeken niet zullen belasten met volwassen zaken, maar desondanks is het contact met de ouders toch beperkt. Inmiddels willen de ouders niet meer dat alleen de pleegouders met de kinderen mogen praten over volwassen zaken. Zij willen, zonder toeziend oog van de begeleiding, ook met de kinderen kunnen praten over wat er gaande is. De kinderen worden geïndoctrineerd en vals geïnformeerd door de pleegouders en het is belangrijk dat zij weten hoe het echt zit. Verder willen de ouders niet meer hoeven bewijzen dat zij goede ouders zijn. Zij hebben dit immers al meerdere malen bewezen. Desgevraagd deelt de vader tot slot mede dat hij open staat voor een herstelgesprek met de kinderen onder de voorwaarde dat er niemand van de gecertificeerde instelling of hulpverlening bij aanwezig is. Indien er begeleiding bij aanwezig dient te zijn, is dit bij voorkeur de advocaat of een neutraal iemand uit het eigen netwerk. De vader geeft hierbij aan dat de ouders ook een psycholoog hebben in hun netwerk die bij het herstelgesprek aanwezig zou kunnen zijn.
3.3
Geschillenregeling (ex artikel 1:262b BW)
3.3.1
De gecertificeerde instelling heeft de rechtbank verzocht om het geschil met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling zodanig te beslechten dat:
  • ingezet wordt op herstel van de samenwerkingsrelatie en het stoppen van de strijd met betrokken hulpverleners, school en de gecertificeerde instelling;
  • de ouders toestemming geven voor het hervatten van de hulpverlening aan [minderjarige 2] of dat de rechter vervangende toestemming verleent;
  • [minderjarige 4] wordt ingeschreven op de praktijkschool in Gouda of dat de rechter vervangende toestemming verleent;
  • de rechtbank de toestemming van de ouders vervangt zodat Youz en De Opvoedpoli de verslagen kunnen delen met de gecertificeerde instelling.
Daarbij wordt verzocht om de gegeven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting ligt aan het verzoek het volgende ten grondslag. Ten eerste hebben de ouders hun toestemming voor de PMT van [minderjarige 2] ingetrokken, geven zij geen toestemming voor het starten van [minderjarige 2] met Theraplay en geldt voor alle kinderen dat de ouders niet meer mee willen werken aan het afronden van Words en Pictures. Inmiddels is de PMT weer opgestart omdat [minderjarige 2] bij De Opvoedpoli heeft laten weten deze graag te willen voortzetten. Het is verder belangrijk dat [minderjarige 2] kan starten met Theraplay omdat deze therapie noodzakelijk is om zijn hechtingsmogelijkheden te verbeteren. Voorts is het afronden en nabespreken van Words en Pictures belangrijk om de kinderen te steunen met een duidelijk levensverhaal, met plaats voor de visie van alle betrokkenen. Ten tweede is de inschrijving van [minderjarige 4] op de middelbare school nog niet voltooid. De ouders hebben [minderjarige 4] inmiddels ingeschreven op twee middelbare scholen, maar deze inschrijvingen zijn nog niet voltooid omdat het ontwikkelingsperspectiefplan van de basisschool nog niet is verstrekt aan de middelbare scholen. Ten derde hebben de ouders geen toestemming aan De Opvoedpoli gegeven om het verslag van de aanvullende psychodiagnostiek van [minderjarige 2] met de gecertificeerde instelling te delen. De jeugdbeschermer heeft op grond van artikel 7.3.11, vierde lid, Jeugdwet De Opvoedpoli alsnog verzocht om het verslag te verstrekken, maar deze heeft in reactie daarop gesteld de informatie niet noodzakelijk te achten voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling acht deze informatie echter wel noodzakelijk voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling om verder te kunnen bepalen wat [minderjarige 2] nodig heeft. Het door Youz verrichte persoonlijkheidsonderzoek naar [minderjarige 4] staat voorts nog in concept en is nog niet verstrekt aan derden. Het is belangrijk dat ook deze informatie zal worden verstrekt aan de gecertificeerde instelling.
3.3.2
Standpunt ouders
De advocaat van de ouders heeft verweer gevoerd conform het door haar ingediende verweerschrift en heeft namens de ouders bepleit het verzoek van de gecertificeerde instelling af te wijzen en het geschil zodanig te beslechten dat de rechtbank de gecertificeerde instelling gebiedt om op korte termijn inhoudelijk en constructief in gesprek te gaan met de ouders, met inbegrip van de agendapunten die de ouders wensen te bespreken waaronder:
  • een respectvolle afsluiting van de escalaties van de afgelopen zes weken en excuses voor de vele ongelukkige en onrechtmatige uitingen en acties jegens de ouders;
  • een open gesprek over PMT-behandelingen en andere behandelingen van [minderjarige 2] ;
  • een open gesprek over de grote zorgen over de kwaliteit van de pleegzorg bij de bestaande pleeggezinnen en de vraag hoe daarmee om te gaan;
  • een open gesprek over de argumenten die pleiten voor een snelle terugkeer naar huis van de kinderen en andere relevante inbreng van de ouders, zonder dit uit te leggen als een strijd die de samenwerking tijdens de duur van de pleegzorg frustreert, en als het kan op een vriendelijke, respectvolle, professionele en integere manier.
Hieraan ligt het volgende ten grondslag. De ouders hebben tot 1 mei 2020 tijdelijk toestemming gegeven voor het voortzetten van de PMT-behandelingen van [minderjarige 2] in afwachting van de uitspraak van de rechtbank. Zij vragen zich af of PMT nog wel passend is voor [minderjarige 2] . De ouders zijn van mening dat PMT geen rechtvaardiging of oplossing is voor de passiviteit van de pleegouders en de school in het beschermen van [minderjarige 2] tegen de onveilige en schadelijke (pest)situatie. Verder vragen de ouders zich af of Theraplay passend is voor [minderjarige 2] . Als het pesten en buitensluiten van [minderjarige 2] wordt opgeheven en [minderjarige 2] betere toegang krijgt tot een sociaal netwerk en de ouders, heeft hij geen behandeling nodig. Hij wordt in een schadelijke positie gebracht en gehouden, van waaruit hij behandeld wordt. Verder willen de ouders niet meer meewerken aan Words en Pictures omdat het verhaal dat wordt gemaakt niet hun eigen verhaal is. De ouders hebben inmiddels een eigen Words en Pictures opgesteld. Met betrekking tot de inschrijving van [minderjarige 4] op de middelbare school stellen de ouders dat er in principe geen sprake is van een geschil. [minderjarige 4] is aangemeld bij twee middelbare scholen en in afwachting van de uitspraak van de rechtbank zal de inschrijving van een van de scholen worden afgerond. In de overdracht vanuit de basisschool stond privacygevoelige informatie die inmiddels door de advocaat van de ouders is zwartgelakt. Indien de middelbare school de ongelakte versie van het ontwikkelingsperspectiefplan noodzakelijk acht om de inschrijving te voltooien, kan deze worden verstrekt. Het is echter wenselijk dat de rechtbank hierover een beslissing zal nemen omdat de ouders geen basis meer zien voor verdere samenwerking. Tot slot hebben de ouders geen toestemming verleend voor het delen van informatie door De Opvoedpoli aan de gecertificeerde instelling omdat het psychodiagnostisch rapport van De Opvoedpoli niet deugdelijk was. De rapportage is daarom ook niet van belang voor de gecertificeerde instelling. Verder is de rapportage van Youz nog niet helemaal afgerond. Ook deze rapportage is gebaseerd op misvattingen uit het verleden waardoor er nadere gesprekken met Youz nodig zijn om tot een afronding van de rapportage te komen. Indien de ouders en Youz met elkaar op een lijn komen, zullen de ouders toestemming aan Youz geven om de rapportage met de gecertificeerde instelling te delen.
Proceskostenveroordeling
Door en namens de ouders is tevens verzocht om de gecertificeerde instelling te veroordelen in de kosten van deze procedure, met inbegrip van de werkelijk gemaakte advocaatkosten. De ouders menen dat hun draagkracht en de feiten en omstandigheden maken dat de werkelijk gemaakte advocaatkosten op grond van vermogensschade ex artikel 6:96, derde lid, BW kunnen worden gevorderd. Er is namelijk sprake van misbruik van procesrecht door de gecertificeerde instelling. De werkelijk gemaakte advocatenkosten voor het verweerschrift tegen de geschillenregeling bedraagt €7.500,- (ex BTW).
De gecertificeerde instelling heeft hiertegen verweer gevoerd overeenkomstig de onder 3.1.3 weergegeven motivering.

4.Beoordeling

4.1
Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging uithuisplaatsing
De rechtbank is allereerst van oordeel dat er geen aanleiding is om de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet-ontvankelijk te verklaren of op formele gronden af te wijzen. Hoewel de verzoekschriften na afloop van de daarvoor in het toepasselijke Procesreglement Civiel jeugdrecht gestelde termijn zijn ingediend, kan niet worden geconcludeerd dat de ouders hierdoor zodanig in hun verdediging zijn geschaad dat sprake zou zijn van een schending van artikel 6 EVRM. De ouders hebben immers geruime tijd gehad om zich te verweren en hun verweer is ook neergelegd in een uitgebreid verweerschrift. Verder is vastgesteld dat aan de ouders en hun advocaat alle stukken zijn verstrekt die door de gecertificeerde instelling en de pleegouders in het geding zijn gebracht. In deze procedure is derhalve geen sprake van een schaduwdossier of een andersoortige informatieachterstand aan de zijde van de ouders. Het door de ouders aangehaalde artikel 5.13 betreft overigens een artikel uit het Procesreglement Gezag en Omgang dat hier niet van toepassing is. Tevens is de visie van de ouders over de verzoekschriften bekend bij de rechtbank. Deze visie is als bijlage toegevoegd aan het verzoekschrift en verwoord in het verweerschrift en ter terechtzitting. Tot slot acht de rechtbank het verloop van de ondertoezichtstelling vanuit de visie van de gecertificeerde instelling voldoende duidelijk op grond van het gezinsplan in combinatie met de overige overgelegde stukken. De rechtbank komt daarom toe aan een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken.
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, BW genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht. De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] bestaan uit het hiernavolgende.
De kinderen verblijven reeds vele jaren in perspectiefbiedende pleeggezinnen. Zij zijn daar gehecht geraakt en hebben van daaruit hun leven en de band met hun ouders vormgegeven. Er is echter regelmatig onrust geweest rondom deze plaatsingen en de kinderen ervaren voortdurende onduidelijkheid over hun perspectief. Op dit moment is dermate veel onrust ontstaan dat er al geruime tijd geen omgang met de ouders heeft plaatsgevonden terwijl de kinderen hun ouders erg missen. Hier zal onder punt 4.2 nader op worden ingegaan. De voortdurende onrust is schadelijk voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. Zij houden van hun ouders, zijn loyaal aan hen en ervaren verdriet dat zij niet bij hen hebben kunnen opgroeien. De ouders hebben in dit opzicht terecht opgemerkt dat de kinderen worstelen met het accepteren van hun levensloop. Tegelijkertijd zijn de kinderen inmiddels zodanig gehecht in hun pleeggezinnen dat ze ook hebben aangegeven daar verder te willen opgroeien. Dit veroorzaakt een loyaliteitsconflict, hetgeen een emotionele belasting vormt voor de kinderen. Deze emotionele belasting zorgt ervoor dat de kinderen minder ruimte ervaren voor belangrijke ontwikkelingstaken. Het is van groot belang dat de kinderen worden ondersteund en hulpverlening krijgen bij het omgaan met hun bijzondere levensloop. De hulpverlening, bijvoorbeeld door Words en Pictures waar de rechtbank onder punt 4.3 nader op ingaat, heeft door onderling verschil van visie onvoldoende doorgang gevonden. Naast de hiervoor genoemde bedreiging in de sociaal-emotionele ontwikkeling van alle kinderen, zijn er aanvullende zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 4] . Om de ontwikkeling van [minderjarige 2] te waarborgen, is het noodzakelijk dat hij passende hulpverlening krijgt om zijn gehechtheidsmogelijkheden te vergroten en de achterstand in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling in te halen. Daarbij dient aandacht te zijn voor het feit dat hij zich gepest en buitengesloten heeft gevoeld op school. Ten aanzien van [minderjarige 4] geldt dat er aanvullende hulpverlening nodig is om hem te leren omgaan met het loyaliteitsconflict waarin hij zich bevindt.
Nu de ouders deze zorgen grotendeels niet onderkennen, is het noodzakelijk dat vanuit het gedwongen kader toezicht op de ontwikkeling van de kinderen wordt gehouden en de hulpverlening wordt ingezet en gewaarborgd, zodat continuering van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, BW genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn en zal zij deze maatregelen daarom verlengen zoals verzocht. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De grondslag voor de noodzaak van deze machtigingen is met name gelegen in het belang van de kinderen bij continuering van de huidige opvoedsituatie en niet zozeer in een oordeel over de opvoedkwaliteiten van de ouders. De rechtbank begrijpt de wens van de ouders dat hun kinderen weer thuis komen wonen. Vast staat echter dat de kinderen sinds 2009 niet meer thuis wonen en sinds 2011 opgroeien in de huidige pleeggezinnen. Zij hebben in deze pleeggezinnen een positieve ontwikkeling doorgemaakt en zijn hier gehecht geraakt. Het is in hun belang dat de plaatsingen worden gecontinueerd en zij zich hier verder kunnen ontwikkelen. De kinderen verblijven namelijk dermate lang in deze pleeggezinnen, dat een terugplaatsing zou betekenen dat zij wederom worden weggehaald uit een opvoedsituatie waarin zij zijn gehecht. Een terugplaatsing zou om die reden door de kinderen als een herhaalde uithuisplaatsing worden ervaren, hetgeen schadelijk voor hun ontwikkeling zal zijn.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van de kinderen is om bij de pleegouders op te groeien en van daaruit de band met de ouders te bevorderen. De band met de ouders is gedurende de jaren van de uithuisplaatsing goed onderhouden door de regelmatige omgang, die door de ouders op positieve wijze werd vorm gegeven. De rechtbank acht het ontwikkelingsbelang van de kinderen van doorslaggevende betekenis. De gehechtheid met de pleegouders als dagelijkse opvoeders en daarnaast continuering van de schoolgang en de vertrouwde omgeving van de kinderen acht de rechtbank van het grootste belang voor de kinderen. Zij houden veel van hun ouders en de ouders houden veel van hun kinderen, maar ondanks de regelmatige omgang die altijd heeft plaatsgevonden, zijn de kinderen gehecht geraakt in hun huidige opvoedsituatie met de pleegouders. Het voorgaande is tevens bevestigd in het NIFP-rapport uit 2019.
Met betrekking tot [minderjarige 4] betekent deze beslissing dat de rechtbank een trajectmachtiging verleent voor een plaatsing in een pleeggezin en aansluitend in een gezinsgerichte voorziening. Hoewel de rapportage van het verrichte persoonlijkheidsonderzoek van Youz nog niet is afgerond, is reeds bekend dat aanvullende hulpverlening nodig is om [minderjarige 4] verder te stimuleren in zijn ontwikkeling. Een gezinshuisplaatsing in plaats van een pleegzorgplaatsing, bij dezelfde pleegouders, biedt voor [minderjarige 4] meer mogelijkheden om vanuit de opvoedsituatie te worden ondersteund in zijn ontwikkeling. Dit acht de rechtbank in zijn belang.
Tot slot gaat de rechtbank nader in op enkele punten uit het verweer van de ouders.
Het verweer van de ouders over de betrouwbaarheid van het NIFP-rapport uit 2019 maakt voorgaand oordeel van de rechtbank over de noodzaak tot verlenging van de maatregelen niet anders. Uit de analyse van het NIFP-rapport door de heer [psycholoog] blijkt niet waarin het onderzoeksrapport tekort is geschoten. De analyse van mevrouw [onderzoeker] is hierover duidelijker. Zij komt samenvattend tot het oordeel dat er geen duidelijk, betrouwbaar en objectief beeld van de kwaliteiten van de ouders is geschetst. Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft geconcludeerd, is de noodzaak van de verlenging niet gelegen in de opvoedkwaliteiten van de ouders, maar in het belang van de kinderen bij continuering van de pleegzorgplaatsing. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om deze rapportage op grond van artikel 21 Rv jo. 3.3. Jw terzijde te schuiven.
Verder is de rechtbank van oordeel dat in deze procedure geen sprake is geweest van schending van artikel 17 en 18 van de Grondwet en/of artikel 6 en 8 van het EVRM. Volgens geldende jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) dient het besluitvormingsproces in kinderbeschermingszaken eerlijk en voldoende toereikend te zijn om de in artikel 8, tweede lid, EVRM neergelegde belangen te beschermen. Om de effectieve deelname van de ouders in dit proces te waarborgen hebben de ouders de beschikking gekregen over alle informatie die in het geding is gebracht. Zij zijn vervolgens door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om hun standpunten naar voren te brengen in de vorm van het horen ter zitting, ingediende verweerschriften en een videoboodschap. De visie van de ouders is tevens meegezonden met de door de gecertificeerde instelling verstrekte stukken. De rechtbank heeft deze standpunten meegewogen in haar besluitvormingsproces zoals hiervoor is toegelicht.
4.2
Vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing en vaststellen omgangsregeling
4.2.1
Vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing
Een schriftelijke aanwijzing dient te worden beschouwd als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit betekent dat aan de hand van het bepaalde in de hoofdstukken 3 en 4 Awb beoordeeld moet worden of bij de besluitvorming door de gecertificeerde instelling de algemene voorschriften over zorgvuldigheid, evenredigheid en een deugdelijke motivering in acht zijn genomen.
De rechtbank is van oordeel dat dat de e-mail van de gecertificeerde instelling van 25 februari 2020 dient te worden aangemerkt als een schriftelijke aanwijzing omdat deze een beperking van het contact tussen de ouders en [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] betreft. Het bericht is daarom op rechtsgevolg gericht en kan worden aangemerkt als een besluit. De rechtbank is voorts van oordeel dat niet is voldaan aan de eisen van een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de e-mail van 25 februari 2020 niet blijkt dat de ouders in de gelegenheid zijn gesteld om hun zienswijze kenbaar te maken voordat het besluit tot beperking van het contact werd genomen en dat deze beperking evenmin is gemotiveerd. De rechtbank zal de schriftelijke aanwijzing van 25 februari 2020 dan ook op formele gronden vervallen verklaren.
Hieruit volgt evenwel niet dat de omgangsregeling zoals deze voorafgaand aan de schriftelijke aanwijzing plaatsvond, thans herleeft. De rechtbank zal namelijk ambtshalve een bijzondere curator benoemen om goed te kunnen beoordelen hoe een passende regeling eruit dient te zien.
4.2.2
Ambtshalve benoeming bijzondere curator en aanhouding verzoek omgangsregeling
Ingevolge artikel 1:250 BW kan de rechtbank een bijzondere curator benoemen om een minderjarige, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen. De rechtbank kan dit doen als -in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding of het vermogen van een minderjarige- de belangen van (één van) de met het gezag belaste ouders of voogd(en) in strijd zijn met die van de minderjarige. De rechter moet beoordelen of zij die benoeming noodzakelijk acht en daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking nemen. Benoeming van een bijzondere curator kan plaatsvinden op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve.
De rechtbank is uit het dossier en ter terechtzitting gebleken dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:250 BW. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Gedurende de jarenlange pleegzorgplaatsing heeft altijd frequent contact tussen de kinderen en de ouders plaatsgevonden. Sinds februari 2020 is echter een impasse ontstaan en hebben de ouders en de kinderen elkaar niet meer gezien of gesproken. Hieraan ligt een verschil van visie tussen de ouders en de gecertificeerde instelling over de noodzakelijkheid van omgangsbegeleiding ten grondslag.
De rechtbank heeft de kinderen in zogenaamde kindgesprekken op de rechtbank dan wel telefonisch gesproken. Zij ziet geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de meningen van de kinderen gemanipuleerd zouden zijn en daarom niet zouden mogen worden meegewogen. De kinderen hebben verklaard dat zij hun ouders erg missen en hen graag weer snel willen zien, maar niet willen worden belast met volwassen zaken en de juridische strijd. Tegelijkertijd hebben de kinderen de voorkeur voor onbegeleide omgang uitgesproken, omdat zij begeleide omgang als geforceerd zouden ervaren en deze een ‘rare sfeer’ met zich zou brengen.
Hoewel de ouders vooralsnog hebben besloten om geen begeleid contact met de kinderen te hebben, ziet de rechtbank ook dat zij hun kinderen erg missen en weer contact met hen willen. Het is van groot belang dat het contact tussen de ouders en de kinderen op een zo kort mogelijke termijn, maar wel op een verantwoorde manier weer zal plaatsvinden. Daarvoor dient een bijzondere curator te onderzoeken welke omgangsvorm, frequentie en plaats van omgang na deze periode zonder omgang nu in het belang is van de kinderen en tevens wordt gedragen door de ouders en de jeugdbeschermer. Wellicht zal de omgang in een aantal opeenvolgende stappen vormgegeven moeten worden.
De rechtbank vindt het belangrijk dat ook [minderjarige 1] in dit onderzoek wordt betrokken. Hoewel zij op korte termijn de leeftijd van 18 jaar zal bereiken en de vrijheid heeft om het contact met haar ouders zelf te regelen, is ook haar contact met de ouders onderbroken en is het van belang dat ook haar wensen duidelijk worden en meegewogen kunnen worden.
[bijzondere curator] mediator, kantoorhoudende te Sassenheim, is bereid gevonden om in deze procedure als bijzondere curator op te treden en zal hiertoe door de rechtbank worden benoemd.
Deze onafhankelijke persoon dient [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] te vertegenwoordigen. Van de bijzondere curator wordt in dit verband verwacht dat zij de belangen van de kinderen behartigt.
Concreet verzoekt de rechtbank de bijzondere curator:
  • te onderzoeken wat de wensen en behoeften van de kinderen over de omgang zijn;
  • te onderzoeken wat de wensen en behoeften van de ouders hierover zijn;
  • te onderzoeken hoe de ouders naast hun eigen wensen en behoeften de belangen van de kinderen kunnen dienen, mede met het oog op de bij hun leeftijd passende wensen;
  • herstel van het contact van de kinderen met hun ouders te begeleiden, met het oog op het hervatten van de omgangsregeling;
  • te onderzoeken hoe de samenwerking tussen de ouders, de gecertificeerde instelling en de pleegouders kan worden bevorderd, zodat hieruit voortvloeiende spanningen geen additionele belasting van de kinderen vormen.
De rechtbank laat de bijzondere curator vrij in de vorm waarin zij haar onderzoek doet en inspanningen levert en geeft haar eveneens de vrijheid vooruitlopend op de vervolgzitting de omgangsregeling te beproeven die zij in het belang van de kinderen acht.
De bijzondere curator zal behalve met de kinderen vanzelfsprekend in ieder geval ook met de ouders en de jeugdbeschermer gesprekken dienen te voeren om een totaalbeeld te kunnen krijgen. Desgewenst kan zij ook andere personen benaderen en spreken.
De rechtbank verzoekt de bijzondere curator ‘de leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 BW’ in acht te nemen en verslag te doen van haar bevindingen. De rechtbank wijst de ouders en de jeugdbeschermer erop dat zij gevolg dienen te geven aan de door de bijzondere curator te geven instructies.
In verband met het onderzoek door de bijzondere curator, zal de rechtbank de verzoeken van de ouders en de gecertificeerde instelling tot vaststelling van de omgangsregeling aanhouden. Op grond van de rapportage van de bijzondere curator zal de behandeling van deze verzoeken op een nadere zitting worden voortgezet. De rechtbank verzoekt de bijzondere curator om voorafgaand aan de vervolgzitting het verslag aan de rechtbank en de belanghebbenden toe te sturen.
De bijzondere curator zal bij afzonderlijke beschikkingen worden benoemd onder de volgende zaaknummers:
  • [minderjarige 1] : C/09/593888 / JE RK 20-1281;
  • [minderjarige 2] en [minderjarige 3] : C/09/593892 / JE RK 20-1283;
  • [minderjarige 4] : C/09/593890 / JE RK 20-1282.
4.3
Geschillenregeling (ex artikel 1:262b BW)
De rechtbank heeft een vergelijk tussen de betrokkenen beproefd, maar stelt vast dat niet op alle punten overeenstemming tussen betrokkenen mogelijk is en acht de volgende beslissing in het belang van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .
De rechtbank verleent vervangende toestemming voor het voortzetten van PMT voor [minderjarige 2] bij De Opvoedpoli, de speltherapie Theraplay van [minderjarige 2] en het afronden van de therapie Words en Pictures van alle kinderen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Allereerst acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige 2] dat de PMT wordt voortgezet. Deze therapie lijkt passend te zijn en vanuit De Opvoedpoli wordt aangegeven dat [minderjarige 2] hierdoor lijkt te groeien in zijn ontwikkeling. Daarbij geeft [minderjarige 2] zelf aan dat hij deze therapie wil voortzetten. Verder acht de rechtbank het ook in het belang van [minderjarige 2] dat Theraplay zal worden ingezet. Bij [minderjarige 2] is sprake van hechtingsproblematiek en het is in het belang van zijn ontwikkeling dat zijn mogelijkheden tot het aangaan en bestendigen van een veilige hechting worden vergroot. Ten derde acht de rechtbank het in het belang van alle kinderen dat Words en Pictures wordt afgerond. De rechtbank heeft onder punt 4.1 reeds opgemerkt dat de kinderen moeite hebben met het accepteren van hun levensloop. Het is voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen belangrijk dat zij samen met hun ouders een eenduidig levensverhaal kunnen schetsen zodat zij kunnen toekomen aan het verwerken hiervan. De rechtbank heeft ter zitting begrepen dat hierin ook plaats is voor de visie van de ouders, maar dat het er wel om gaat dat de ouders en kinderen tot één verhaal komen.
De rechtbank wijst het verzoek tot beslechting van de overige door de gecertificeerde instelling en de ouders aangevoerde geschilpunten af.
Om te beginnen kan de rechtbank niet bepalen dat door de ouders wordt ingezet op herstel van de samenwerkingsrelatie of de gecertificeerde instelling gebieden om op korte termijn inhoudelijk en constructief in gesprek te gaan met de ouders. Hoewel de rechtbank het in het belang van de kinderen acht dat de samenwerkingsrelatie tussen de ouders en de gecertificeerde instelling herstelt, is dit een punt dat de ouders en de gecertificeerde instelling onderling en uit eigen beweging met elkaar dienen op te lossen.
Verder is [minderjarige 4] reeds op de praktijkschool in Gouda ingeschreven. Ter zitting is gebleken dat de inschrijving nog niet is voltooid omdat de ouders de uitspraak van de rechtbank willen afwachten voordat zij het ontwikkelingsperspectiefplan overdragen van de basisschool naar de middelbare school. Namens de ouders heeft de advocaat ter zitting naar voren gebracht dat zij in eerste instantie de zwartgelakte versie naar de middelbare school zal verzenden. De ouders hebben geen bezwaar tegen het verzenden van de ongelakte versie naar de middelbare school indien dit noodzakelijk wordt geacht voor de voltooiing van de inschrijving. De rechtbank constateert derhalve dat er op dit punt geen sprake is van een geschil.
Tot slot zal de rechtbank geen vervangende toestemming geven zodat Youz en de Opvoedpoli de verslagen kunnen delen met de gecertificeerde instelling. Hiervoor bestaat, anders dan voor noodzakelijke medische behandeling en inschrijving bij een school, immers geen wettelijke grondslag. Indien de ouders geen toestemming zullen geven aan Youz om de definitieve versie van de rapportage te verstrekken aan de gecertificeerde instelling, zal de gecertificeerde instelling zich op grond van artikel 7.3.11, vierde lid, Jw moeten wenden tot Youz. Deze stappen zijn door de gecertificeerde instelling bij De Opvoedpoli reeds doorlopen. De Opvoedpoli heeft op grond van voornoemd wetsartikel een eigen afweging gemaakt en geoordeeld dat de verzochte informatie niet noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling zodat er geen verplichting bestaat de verzochte informatie te verstrekken. De rechtbank kan in deze procedure niet in dit oordeel van Youz treden, aangezien Youz hierin een eigen bevoegdheid heeft.
4.4
Herroeping (ex artikel 390 jo. 382 Rv)
Op grond van de bepalingen uit artikel 390 jo. 382 Rv kan een beschikking die in kracht van gewijsde is gegaan op verzoek van de oorspronkelijke verzoeker of van een belanghebbende worden herroepen indien de beschikking:
berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd,
berust op stukken, waarvan de valsheid na de beschikking is erkend of bij gewijsde is vastgesteld, of
de partij na de beschikking stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.
Voorts moet op grond van het bepaalde in artikel 383 Rv het verzoek tot herroeping worden ingediend binnen drie maanden nadat de grond voor de herroeping is ontstaan en verzoeker daarmee bekend is geworden.
Namens de ouders is aangevoerd zij pas onlangs bekend zijn geraakt met dit rechtsmiddel en dat daarom het verzoek ontvankelijk dient te worden verklaard. Dit vormt echter geen uitzonderingsgrond voor de daartoe geldende termijn van drie maanden. Voorts blijkt uit de stukken dat de ouders al langer dan drie maanden van oordeel zijn dat er sprake is van bedrog en/of valse stukken die ten grondslag liggen aan de genoemde beschikkingen. De rechtbank is van oordeel dat daarom niet is voldaan aan de in artikel 383 Rv gestelde termijn en verklaart het verzoek daarom niet-ontvankelijk.
4.5
Verzoek tot beëindiging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing (ex artikel 1:265, vierde lid, BW)
De rechtbank wijst het verzoek van de ouders tot beëindiging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing af. De rechtbank is van oordeel dat de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk blijven en verwijst daarvoor naar de onder punt 4.1 genoemde gronden.
4.6
Verzoek tot schadevergoeding (ex artikel 8:88 Awb)
De rechtbank verklaart het verzoek van de ouders tot veroordeling van de gecertificeerde instelling in een voorschot op de schadevergoeding ex artikel 8:88 Awb niet-ontvankelijk. De rechtbank overweegt daartoe dat de Awb niet van toepassing is reeds omdat het gaat om beslissingen op grond van de negatieve lijst. Uit artikel 1 bijlage 2, artikel 1, van de Awb volgt immers dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit dat is genomen op grond van een van de artikelen uit Boek 1, Titel 14, Afdeling 4 BW.
4.7
Proceskostenveroordeling
Op grond van artikel 289 Rv in samenhang met artikel 237 en verder Rv bezien, kan de rechtbank – al dan niet ambtshalve – een proceskostenveroordeling uitspreken. De hoofdregel is dat in procedures van familierechtelijke aard door de onderlinge verhoudingen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt. Slechts in uitzonderlijke gevallen wordt van deze hoofdregel afgeweken, bijvoorbeeld indien kosten zijn ontstaan door een onredelijke houding van een der partijen. Deze nodeloze kosten kunnen dan ten laste worden gebracht van de partij die deze heeft veroorzaakt. Hieronder vallen ook nodeloze kosten die zijn veroorzaakt doordat onnodig wordt geprocedeerd.
De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige procedures van civiel jeugdrechtelijke aard in het kader van de proceskostenveroordeling gelijk kunnen worden gesteld aan familierechtelijke procedures in verband met de aard van de onderlinge verhoudingen en onderlinge belangen. Niet is de rechtbank gebleken dat de gecertificeerde instelling misbruik heeft gemaakt van de aan haar toekomende (proces)bevoegdheden. Er is derhalve geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel en de gecertificeerde instelling te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank wijst het verzoek tot veroordeling in de tot op heden gemaakte proceskosten af en bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.Beslissingen

De rechtbank:
Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging uithuisplaatsing
- verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] van 10 juni 2020 tot 16 juli 2020 met behoud van de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
- verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] van 10 juni 2020 tot 10 mei 2021 met behoud van de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
- verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden verleende machtiging [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 10 juni 2020 tot 16 juli 2020;
- verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden verleende machtiging [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 10 juni 2020 tot 10 mei 2021;
- verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden verleende machtiging [minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 10 juni 2020 tot 10 mei 2021;
- verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden verleende machtiging [minderjarige 4] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg en aansluitend in een gezinsgerichte voorziening van 10 juni 2020 tot 10 mei 2021;
- verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
Vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing
- verklaart de schriftelijke aanwijzing d.d. 25 februari 2020 vervallen;
Geschillenregeling
- verleent vervangende toestemming voor het voortzetten van psychomotorische therapie van [minderjarige 2] bij De Opvoedpoli;
- verleent vervangende toestemming voor de speltherapie Theraplay van [minderjarige 2] ;
- verleent vervangende toestemming voor het afronden van de therapie Words en Pictures;
- verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte;

Verzoek tot herroeping beschikkingen

- verklaart het verzoek niet-ontvankelijk;
Verzoek tot beëindiging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
- wijst het verzoek af;
Verzoek tot schadevergoeding (ex artikel 8:88 Awb)
- verklaart het verzoek niet-ontvankelijk;
Verzoek tot proceskostenveroordeling
- wijst het verzochte af;
- bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
Verzoeken vaststellen omgangsregeling
- bepaalt dat [bijzondere curator] bij afzonderlijke beschikkingen (met zaaknummers C/09/593888, C/09/593892 en C/09/593890) als bijzondere curator over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] wordt benoemd, met de opdracht zoals hierboven omschreven;
- houdt de behandeling van de verzoeken aan tot de zitting van de meervoudige kamer van
22 juli 2020 te 13:00 uur;
- bepaalt dat in het kader van de aangehouden verzoeken de bevindingen van de bijzondere curator besproken zullen worden;
- gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
- de vader;
- de moeder;
- de advocaat van de ouders, mr. H.W.R. Nakad-Weststrate;
- de pleegouders van [minderjarige 1]
- de pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;
- de pleegouders van [minderjarige 4] ;
- de bijzondere curator, [bijzondere curator] om haar schriftelijke verslag toe te lichten;
- bepaalt dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , zullen worden opgeroepen voor een afzonderlijk kindgesprek.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2020 door mr. J.E.M.G. van Wezel, mr. C.F. Mewe en mr. A.E.J. Satink, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Plette als griffier.
Voor zover er eindbeslissingen in staan en met uitzondering van de beslissing in de geschillenbeslechting, kan tegen deze beschikking hoger beroep worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbenden aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.
Met betrekking tot de beslissing in de geschillenregeling, geldt dat ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tegen deze beslissingen geen andere voorziening open staat dan cassatie in het belang der wet.