ECLI:NL:RBDHA:2020:5216
Rechtbank Den Haag
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublin-overdracht aan Italië
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een asielzoeker. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De staatssecretaris stelde dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, conform de Dublinverordening.
De verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij aan Italië zou worden overgedragen totdat op zijn beroep was beslist. De staatssecretaris heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening, wat betekent dat de behandeling van het beroep kan worden aangehouden.
Tijdens de zitting op 26 mei 2020 is de verzoeker niet verschenen, maar de staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kan worden toegewezen, omdat de overdracht aan Italië momenteel niet mogelijk is door de Corona-maatregelen. Bovendien is het niet in overeenstemming met de wet om een verzoek toe te wijzen dat niet voortkomt uit een belang van de verzoeker zelf.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het beroep in een andere zaak ongegrond is verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.