ECLI:NL:RBDHA:2020:5191

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
09/766012-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor schending van de administratieplicht en medeplegen van oplichting door onvoldoende bewijs van betrokkenheid

Op 10 juni 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van schending van de administratieplicht en medeplegen van oplichting. De zaak betreft de periode van 25 september 2012 tot en met 17 maart 2014, waarin de verdachte als feitelijk bestuurder van een failliet verklaarde rechtspersoon, [bedrijf], zou hebben gefraudeerd door goederen te bestellen zonder deze te betalen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet betrokken was bij de frauduleuze activiteiten van het bedrijf.

Tijdens de zittingen werd duidelijk dat de verklaringen van de getuigen, waaronder de directeur van het failliete bedrijf, inconsistent waren. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij betrokken was bij de schending van de administratieplicht of de oplichting. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen.

De rechtbank verklaarde ook de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten waarop deze vorderingen waren gebaseerd. De kosten van de verdediging werden begroot op nihil, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/766012-16
Datum uitspraak: 10 juni 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 7 september 2018 (regie) en 3 juni 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Lambregts, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden, mr. O.R.R. Hetterscheidt en mr. M.J. Hoogendoorn (hierna: de verdediging), naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 3 juni 2020 medegedeeld dat hij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken, indien de vorderingen tot schadevergoeding door de rechtbank niet worden toegewezen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 3 juni 2020 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 september 2012 tot en met 17 maart 2014 te Den Haag, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,als
(feitelijk)bestuurder van een rechtspersoon
te weten( [bedrijf]
, (voorheen genaamd [bedrijf] ) zijnde deze rechtspersoon bestuurder van
)[bedrijf] (voorheen genaamd [bedrijf] ) welke bij vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage op 21 mei 2013 in staat van faillissement is verklaard, (telkens)
(al dan niet)ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van genoemde rechtspersoon niet, althans niet volledig heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10 eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of tevoorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of gegevensdragers als in dat/die artikel(en) bedoeld;
2.
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode 25 september 2012 t/m 21 mei 2013 te Den Haag en/of Nijkerk en/of Hoogeveen en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2]
en/of (indirect) [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4], althans een ander, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een hoeveelheid kip (/kiproducten twv 254.891,98 euro bij [benadeelde 1] en/of 300.321,04 euro bij [benadeelde 2] ), door zich voor te doen als [directeur/eigenaar] van [bedrijf] en/of in die hoedanigheid vervolgens afspraken te maken met voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2]
en/of (indirect) [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4]en/of voor te wenden de facturen met betrekking tot voornoemde hoeveelheid kip te betalen en/of [bedrijf] ) voor te doen als bonafide afnemer met voldoende draagkracht;
subsidiair:
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode 25 september 2012 t/m 21 mei 2013 te Den Haag en/of Nijkerk en/of Hoogeveen en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren, door (meermalen) een hoeveelheid kip(producten) t.w.v. in totaal (ongeveer) € 254.891,98 bij [benadeelde 1] (met daarbij [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] als borg) en/of een hoeveelheid kip(producten) t.w.v. in totaal (ongeveer) € 300.321,04 bij [benadeelde 2] te bestellen en/of (vervolgens) op te (laten) halen en/of af te laten leveren (en/of niet te betalen).

3.Vrijspraak

3.1
Inleiding
De verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat hij zich, samen met een ander, als (feitelijk) bestuurder van het failliet verklaarde [bedrijf] schuldig heeft gemaakt aan schending van de administratieplicht in de periode van 25 september 2012 tot en met 17 maart 2014 (feit 1).
Voorts wordt de verdachte verweten dat hij zich in de periode van 25 september 2012 tot en met 21 mei 2013 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting van de bedrijven [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , door die bedrijven ertoe te bewegen grote hoeveelheden kippenvlees te leveren en zich daarbij voor te doen als de directeur van [bedrijf] en het vertrouwen te wekken een bonafide koper te zijn, hetgeen subsidiair ten laste is gelegd als flessentrekkerij (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir -gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde schending van de administratieplicht en de onder 2 primair ten laste gelegde oplichting. Op de specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft - overeenkomstig de op schrift gestelde pleitnota - bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De verdediging heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat de belastende verklaringen van [directeur/eigenaar] aantoonbaar tegenstrijdig zijn, dat uit verdere getuigenverklaringen in het dossier niet blijkt van enige betrokkenheid van de verdachte bij [bedrijf] en dat de rol van de verdachte in het opgenomen gesprek slechts adviserend van aard is.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De feiten
Op 17 maart 2014 heeft [curator] in het faillissement van [bedrijf] , aangifte gedaan van faillissementsfraude. [curator] heeft verklaard dat het bestuur van [bedrijf] werd gevoerd door [bedrijf] , waarvan [directeur/eigenaar] sinds 25 september 2012 bestuurder en enig aandeelhouder was. Vanaf het moment dat [directeur/eigenaar] formeel bestuurder werd, is [bedrijf] zich gaan bezig houden met faillissementsfraude door middel van in- en verkoop van kippenvlees. Er werden door [bedrijf] grote hoeveelheden kip op krediet besteld, zonder dat de betreffende facturen daadwerkelijk betaald werden. [curator] heeft voorts verklaard dat [bedrijf] vanaf september 2012 in elk geval twee leveranciers voor een bedrag van € 500.000,-- onbetaald heeft gelaten. Uit deze handelswijze vloeit onmiskenbaar voort dat [bedrijf] doelbewust is aangewend voor frauduleuze praktijken, aldus [curator] . [directeur/eigenaar] heeft niet voldaan aan de administratieplicht, nu elke vorm van administratie ontbreekt en hij hier - als statutair bestuurder ten tijde van faillietverklaring - zorg voor had moeten dragen.
Op 3 maart 2015 heeft [directeur] van [benadeelde 2] , aangifte gedaan van oplichting. [directeur] heeft verklaard in oktober 2012 te zijn benaderd door een persoon die zich [directeur/eigenaar] noemde en die verklaarde eigenaar te zijn van [bedrijf] . Dit bedrijf verkocht onder meer kipproducten en wenste een bestelling te plaatsen, hetgeen ook is gebeurd. In oktober en november zijn vervolgens nog een aantal bestellingen geplaatst, waarvan de facturen steeds werden voldaan. Eind november stopte [bedrijf] echter met betalen. [directeur] heeft verklaard dat de schuld van [bedrijf] in februari 2013 was opgelopen tot € 300.321,04.
Ook [persoon] heeft op 3 maart 2015 namens [benadeelde 1] aangifte gedaan van oplichting. [persoon] heeft verklaard dat een mededirecteur van [benadeelde 1] eind oktober 2012 werd gebeld door een persoon die zich [directeur/eigenaar] noemde en die verklaarde eigenaar te zijn van [bedrijf] . [bedrijf] verkocht onder andere kipproducten en wilde een bestelling plaatsen, hetgeen ook is gebeurd. Deze bestelling werd binnen een week na levering betaald. Teneinde persoonlijk kennis te maken met de directie van [bedrijf] heeft er een ontmoeting met [directeur/eigenaar] plaatsgevonden op het kantoor van [benadeelde 1] , waarbij het direct opviel dat deze man een bril en een pruik droeg, aldus [persoon] . [persoon] heeft verklaard dat er na deze ontmoeting meer bestellingen volgden, welke volgens de gemaakte afspraken werden betaald en steeds werden opgehaald door dezelfde [chauffeur] . De bestellingen van [bedrijf] werden eind december 2012 ineens groter. [persoon] heeft voorts verklaard dat het [benadeelde 1] bevreemdde toen er op internet een foto van een heel ander persoon werd gevonden dan de persoon die zich had voorgesteld als zijnde [directeur/eigenaar] en [directeur/eigenaar] vervolgens weigerde een kopie van zijn legitimatiebewijs te verstrekken. Uiteindelijk heeft er op 22 januari 2013 een ontmoeting plaatsgevonden in een wegrestaurant nabij Schiphol, waarbij de directie van [benadeelde 1] , een [aandeelhouder] en [directeur/eigenaar] aanwezig waren. Tijdens die ontmoeting is er een foto gemaakt van [directeur/eigenaar] en is er - vanwege de angst om opgelicht te worden - op 24 januari 2013 een GPS-tracker onder de bestelauto van [bedrijf] geplaatst. De adressen die door de bestelauto werden aangedaan, bleken gekoppeld te kunnen worden aan een [ander bedrijf] Dit betrof een onderneming die inmiddels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel was uitgeschreven, maar gedreven was door onder meer [medeverdachte] en [verdachte] . Uiteindelijk heeft [benadeelde 1] contact opgenomen met klanten en relaties van [ander bedrijf] en hen de foto getoond die op 22 januari 2013 gemaakt was. Door verschillende relaties werd bevestigd dat de man op de foto de medeverdachte was. Wals heeft verklaard op dat moment zeker te weten dat de man die zich had voorgedaan als [directeur/eigenaar] in werkelijkheid de medeverdachte betrof. [persoon] heeft voorts verklaard dat na de ontmoeting op 22 januari 2013 er geen enkele betaling meer is ontvangen van [bedrijf] en het schadebedrag € 254.891,98 betreft.
[persoon] heeft op 14 februari 2019 ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat de medeverdachte met [benadeelde 1] zaken wilde doen en dat er daarom een ontmoeting in persoon heeft plaatsgevonden. De medeverdachte verscheen bij die ontmoeting alleen. Later heeft er nog een ontmoeting met de medeverdachte plaatsgevonden bij het [hotel] bij Schiphol. [persoon] heeft voorts verklaard dat hij maar te maken heeft gehad met één man en dat hij de verdachte niet kent.
Ook [investeerder] in [benadeelde 1] , heeft op 14 februari 2019 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij maar met één persoon te maken heeft gehad. Deze persoon zou [naam] heten. [investeerder] heeft verklaard dat hij de verdachte niet kent en nooit met hem te maken heeft gehad.
De medeverdachte heeft op 9 maart 2015 bij de politie verklaard dat hij een keer bij een wegrestaurant heeft gesproken met de eigenaar van [benadeelde 1] . De medeverdachte heeft voorts verklaard dat hij tijdens dat gesprek een foto heeft laten maken van zichzelf.
De rol van verdachte
[directeur/eigenaar] heeft op 18 februari 2014 als aangever en op 9 februari 2015 als verdachte het volgende - voor zover van belang - verklaard. [directeur/eigenaar] is in september 2012 met de verdachte en de medeverdachte een bedrijf in pluimvee is gestart, genaamd [bedrijf] . Hij kende de verdachte en de medeverdachte al jaren en had er dan ook volledig vertrouwen in. [directeur/eigenaar] heeft voorts verklaard dat hij op 25 september 2012 met de verdachte naar de notaris te Enschede is gegaan om voornoemd bedrijf op zijn naam te laten zetten. Kort daarvoor had er een mondelinge afspraak plaatsgevonden met de verdachte en de medeverdachte, waarbij werd afgesproken dat zij [directeur/eigenaar] per direct, gedurende acht weken, een geldbedrag zouden geven.
[directeur/eigenaar] is op 13 februari 2018 nogmaals gehoord ten overstaan van de rechter-commissaris en heeft zijn eerdere verklaringen herhaald.
Bij zijn verhoor van 9 februari 2015 heeft [directeur/eigenaar] een uitgewerkte opname aan de politie verstrekt van een gesprek van 3 juni 2013 tussen de medeverdachte, verdachte en hemzelf. Hieruit komt naar voren dat de verdachte aan [directeur/eigenaar] instructies geeft wat hij moet zeggen tegen de curator, dat de verdachte wetenschap heeft van het feit dat [directeur/eigenaar] zich op verzoek van de medeverdachte heeft in laten schrijven op een adres in Den Haag terwijl [directeur/eigenaar] feitelijk in Nijkerk bleef wonen en dat er nog papieren van de overname van het bedrijf door [directeur/eigenaar] aanwezig zouden zijn. De uitwerking wordt voorafgegaan door een korte uitleg van zijn hand. Daarin schrijft [directeur/eigenaar] dat hij in de ochtend werd gebeld door de wijkagent, in paniek was en dat hij daarom gelijk contact heeft gezocht en heeft afgesproken. [directeur/eigenaar] heeft voorts verklaard dat er bij deze afspraak nog iemand anders aanwezig was. Deze persoon had hij wel eens eerder gezien, maar had hij weinig mee te maken gehad, omdat hij in principe altijd maar met één persoon te maken had.
De raadsman heeft ter terechtzitting nog een andere verklaring van [directeur/eigenaar] overgelegd. In deze op schrift gestelde verklaring, die al eerder gevoegd was in de civiele procedure en dateert van 5 juni 2013, heeft [directeur/eigenaar] verklaard dat hij [bedrijf] op verzoek van de medeverdachte op zijn naam heeft gezet. Hij heeft vier of vijf keer bedragen gepind en dit geld afgegeven aan de medeverdachte. Ook heeft hij zich op verzoek van de medeverdachte laten inschrijven in Den Haag.
[chauffeur] is bij de politie gehoord op 16 april 2015. [chauffeur] heeft verklaard dat hij in het najaar van 2012 op verzoek van de medeverdachte meermalen bestellingen heeft opgehaald bij [benadeelde 1] en deze vervolgens heeft afgeleverd. [chauffeur] heeft voorts verklaard [verdachte] te kennen, maar niet in verband met de onderhavige zaak.
[chauffeur] is vervolgens op 13 februari 2019 ten overstaan van de rechter-commissaris gehoord. [chauffeur] heeft toen verklaard dat hij in opdracht van de medeverdachte kip heeft opgehaald en afgeleverd. Hij kreeg hiervoor telefonisch de opdracht, meestal van [medeverdachte] , maar af en toe ook van [verdachte] . Het geld wat hij na aflevering van de bestellingen ontving gaf hij af aan de medeverdachte. Het gebeurde ook dat hij het geld aan de verdachte gaf. [chauffeur] heeft verklaard dat hij per sms berichten ontving over het door klanten te betalen bedrag. Deze berichten ontving hij zowel van de medeverdachte als van de verdachte, het lag er aan wie er bereikbaar was.
De verdachte zelf heeft op 25 maart 2015 bij de politie verklaard dat hij geen enkele bemoeienis heeft gehad met [bedrijf] en dat hij nooit enige administratie van dit bedrijf heeft gezien of voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft verklaard dat hij zich het opgenomen gesprek kan herinneren en dat hij die dag, op 3 juni 2013,werd gebeld door de medeverdachte met het verzoek een brief van de curator uit te leggen. [directeur/eigenaar] is toen even later binnengekomen. De verdachte heeft verklaard dat hij tot die dag van niks wist.
Ter terechtzitting heeft de verdachte herhaald dat hij geen enkele bemoeienis heeft gehad met [bedrijf] . Met betrekking tot de opname heeft hij verklaard dat hij op verzoek van de medeverdachte naar de medeverdachte is toe gegaan, dat hij de brief van de curator daar aantrof en dat hij die brief heeft doorgenomen. [directeur/eigenaar] is vervolgens ook naar de medeverdachte gekomen. De verdachte heeft toen op verzoek van de medeverdachte de brief van de curator uitgelegd. In het opgenomen gesprek heeft hij de medeverdachte en [directeur/eigenaar] dan ook enkel voorzien van advies over hetgeen [directeur/eigenaar] mogelijk zou kunnen verklaren
,aldus de verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de verschillende verklaringen in het dossier volgt dat er in het kader van de zaken met [bedrijf] steeds contact is geweest met één persoon. Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat met deze persoon de medeverdachte wordt bedoeld. De rechtbank stelt voorts vast dat alleen [directeur/eigenaar] en [chauffeur] belastende verklaringen over de verdachte hebben afgelegd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [directeur/eigenaar] aantoonbaar tegenstrijdig zijn en dat ook [chauffeur] inconsistent heeft verklaard. De rechtbank onderschrijft dit standpunt en overweegt daartoe als volgt. [directeur/eigenaar] heeft op verschillende momenten verklaringen afgelegd. In de twee door [directeur/eigenaar] zelf op schrift gestelde verklaringen - afgelegd kort nadat hij een brief van de curator heeft ontvangen - wordt door [directeur/eigenaar] niet gesproken over enige betrokkenheid van de verdachte. [directeur/eigenaar] verklaart dat hij de onderneming op verzoek van de medeverdachte op zijn naam heeft gezet, op verzoek van de medeverdachte geldbedragen heeft opgenomen en zich op verzoek van de medeverdachte in Den Haag heeft laten inschrijven. De naam van de verdachte wordt door [directeur/eigenaar] niet genoemd. Voorts volgt uit de uitleg die voorafgaat aan de uitwerking van het geluidsfragment, dat er bij de ontmoeting die op 3 juni 2013 heeft plaatsgevonden een derde persoon aanwezig was. Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat met deze derde persoon de verdachte wordt bedoeld. In diezelfde verklaring verklaart [directeur/eigenaar] dat hij deze persoon wel eens eerder had gezien, maar dat hij weinig met hem te maken had. Hij had altijd maar met één persoon te maken.
Bijna een jaar later belast [directeur/eigenaar] in zijn verklaringen bij de politie en nog eens drie jaar later bij de rechter-commissaris de verdachte door te stellen dat ook de verdachte een rol heeft gehad bij het handelen van [bedrijf] .
[chauffeur] heeft in zijn eerste verklaring op de concrete en feitelijke vraag - namelijk of hij [verdachte] kent - verklaard dat hij die wel kent, maar niet in verband met de onderhavige zaak. Bijna vier jaar later noemt hij de verdachte in zijn verklaring en stelt hij dat hij in het kader van het transport van de bestellingen ook regelmatig contact had met de verdachte.
De rechtbank constateert dat zowel [directeur/eigenaar] als [chauffeur] hun verklaringen in een later stadium van het onderzoek op essentiële punten hebben gewijzigd. Nu zij hiervoor geen aannemelijke verklaring hebben gegeven hecht de rechtbank meer waarde aan de verklaringen die zij in eerste instantie - kort na het faillissement van [bedrijf] - hebben afgelegd. De rechtbank trekt de latere verklaringen ten aanzien van de rol en betrokkenheid van de verdachte bij voornoemde onderneming in twijfel en hieraan kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende bewijskracht ontleend worden.
Alhoewel uit het opgenomen gesprek van 3 juni 2013 tussen [directeur/eigenaar] , de medeverdachte en de verdachte naar voren komt dat de verdachte kennis heeft van de gang van zaken ten aanzien van de overname en handelswijze van [bedrijf] en de rol van [directeur/eigenaar] daarin, is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat daaruit niet blijkt van directe betrokkenheid of een prominente rol van de verdachte bij [bedrijf] . De gegevens die naar aanleiding van het uitlezen van de GPS-tracker verkregen zijn maken dit oordeel niet anders.
Gelet op het voorgaande - in onderlinge samenhang bezien - is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte voldoende betrokkenheid heeft gehad bij het handelen van [bedrijf] om tot een bewezenverklaring te komen van de ten laste gelegde feiten en zal hem daarvan vrijspreken.
Voor zover de officier van justitie heeft gesteld dat afwijking van het civiele vonnis van de rechtbank Den Haag d.d. 3 februari 2016 ingevolge artikel 360, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering een bijzondere motiveringsplicht zou scheppen, overweegt de rechtbank dat deze bijzondere motiveringsplicht ziet op gevallen waarin sprake is van de schorsing van de vervolging wegens een civielrechtelijk geschilpunt. Nu van een dergelijke situatie in de onderhavige zaak geen sprake is, is de rechtbank van oordeel dat op haar geen bijzondere motiveringsplicht rust.

4.De vorderingen van de benadeelde partijen

[benadeelde 1] en [benadeelde 4]
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 254.876,12. Dit bedrag bestaat uit € 240.464,12 aan materiële schade en € 14.412,00 aan vergoeding van de proceskosten conform liquidatietarief.
[benadeelde 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 254.876,12. Dit bedrag bestaat uit € 240.464,12 aan materiële schade en € 14.412,00 aan vergoeding van de proceskosten conform liquidatietarief.
De raadsman van benadeelde partijen, mr. R.A. Korver, heeft verzocht ofwel de vordering van [benadeelde 1] ofwel de vordering van [benadeelde 4] hoofdelijk toe te wijzen, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[benadeelde 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 300.321,04, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 2] , beide vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank ten behoeve van beide benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen
.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich - overeenkomstig de op schrift gestelde pleitnota - ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde 1] en [benadeelde 4] op het standpunt gesteld dat deze dienen te worden afgewezen, subsidiair dat zij niet-ontvankelijk in de vordering dienen te worden verklaard. Met betrekking tot de vordering van [benadeelde 2] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat zij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
[benadeelde 1] en [benadeelde 4]
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van de feiten waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partijen dienen te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vorderingen heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
[benadeelde 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van de feiten waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
[benadeelde 1]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde 4]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde 2]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.C. Laagland, voorzitter,
mr. M.T. Paulides, rechter,
mr. M.G.P. Glas, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Lockhorst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juni 2020.