ECLI:NL:RBDHA:2020:5179

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
09/207582-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een halve stoeptegel

Op 11 juni 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 26 augustus 2019 in Leiden, waar de verdachte het slachtoffer met een halve stoeptegel op het hoofd heeft geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk het leven van het slachtoffer wilde beroven, maar dat hij wel schuldig was aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat het slaan met een zware steen op het hoofd van het slachtoffer een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 193 dagen, zonder voorwaardelijke straf, vanwege zijn zorg- en contactmijdende houding en het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen schadebedrag was ingevuld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/207582-19
Datum uitspraak: 11 juni 2020
Tegenspraak (art. 279 Sv)
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] te [geboorteplaats] (Eritrea),
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 28 mei 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. Laanen en van hetgeen door de raadsman mr. A.P. Stipdonk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 augustus 2019 te Leiden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal op het hoofd heeft geslagen met een stenen voorwerp (een
halve stoeptegel), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte wordt er - kort gezegd - van verdacht dat hij zich op 26 augustus 2019 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag (impliciet primair), dan wel een poging tot zware mishandeling (impliciet subsidiair) van [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ) door hem met een halve stoeptegel op het hoofd te slaan.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de poging tot doodslag, en tot bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van de poging tot doodslag. Ten aanzien van de poging tot zware mishandeling heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Bewijsmiddelen
Op 26 augustus 2019, omstreeks 23:44 uur, ontvingen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de melding dat er twee mannen aan het vechten waren op [plaats] in Leiden. Ter plaatse bleek het te gaan om [verdachte] en [slachtoffer] . [verbalisant 2] zag dat [slachtoffer] een open wond op zijn achterhoofd en een bebloede nek had. Een omstander verklaarde vervolgens aan [verbalisant 2] dat [verdachte] met een halve straattegel in de richting van het achterhoofd van [slachtoffer] had geslagen dan wel gegooid. [verdachte] is vervolgens als verdachte aangehouden. [2]
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij op voornoemde datum en omstreeks voornoemd tijdstip op de fiets onderweg was naar huis. Hij dacht iemand op straat te herkennen en begroette deze persoon. Deze persoon wenkte hem vervolgens en aangever ging naar hem toe. Zonder enige aanleiding begon deze persoon aangever te slaan en te schoppen. Vervolgens rende hij weg. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij fietsend achter deze persoon aan is gegaan. Aangekomen op de kruising van [plaats] en [adres 2] sloeg deze persoon hem met een stuk steen op zijn hoofd. [3] De aangever heeft voorts verklaard dat degene die door de politie is aangehouden, de persoon betreft waar hij over heeft verklaard. In een aanvullend verhoor heeft [slachtoffer] verklaard dat hij éénmaal en hard door de verdachte met de steen op zijn hoofd is geslagen [4] en daarbij een barstwond van circa 1,5 cm heeft opgelopen. Deze wond is geplakt met huidlijm en de genezingsduur van de wond is geschat op twee weken. [5] Deze steen waarmee [slachtoffer] op zijn hoofd is geslagen bleek 3,6 kilo te wegen. [6]
De getuige [getuige 1] heeft over het incident verklaard dat zij op een gegeven moment een man op de grond zag liggen en dat de man die boven hem stond een stuk stoeptegel in zijn handen had en hiermee het hoofd van de man op de grond in ieder geval één keer heeft geraakt. [7]
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat is komen vast te staan dat de verdachte op 26 augustus 2019 aangever [slachtoffer] met een halve stoeptegel (van 3,6 kg) op het hoofd heeft geslagen. De verdachte heeft hierdoor een barstwond van 1,5 cm opgelopen op zijn achterhoofd. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag hoe dit geweld moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de verdediging, niet bewezen wat de verdachte (impliciet) primair ten laste is gelegd. Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat een aanmerkelijke kans heeft bestaan op het ontstaan van dodelijk letsel. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de poging tot doodslag.
De rechtbank acht wel bewezen wat de verdachte (impliciet) subsidiair ten laste is gelegd. Naar algemene ervaringsregels roept het slaan met een stuk stoeptegel met een gewicht van 3,6 kg op het achterhoofd de aanmerkelijke kans in het leven dat dat slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt. Het hoofd is immers een kwetsbaar onderdeel van het lichaam.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is niet gebleken. Het subsidiair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 26 augustus 2019 te Leiden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] op het hoofd heeft geslagen met een stenen voorwerp (een halve stoeptegel), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 253 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door [slachtoffer] met een stuk stoeptegel op het achterhoofd te slaan. De verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat het hierbij door het slachtoffer opgelopen letsel (relatief) beperkt is gebleven, is niet te danken aan het handelen van de verdachte. Bovendien vond dit geweldsdelict in het openbaar plaats en -naar verklaring van de aangever- zonder enige aanleiding. Bij omstanders die hiermee werden geconfronteerd moet dit gevoelens van angst en onveiligheid teweeg hebben gebracht.
Persoon van de verdachte
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 maart 2020 is de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de Pro Justitia rapportage, opgemaakt door [psycholoog 1] ) en [psycholoog 2] in samenwerking met [psychiaters] op 27 februari 2020. Uit dit rapport is gebleken dat de verdachte zeer beperkt heeft meegewerkt aan het psychologisch onderzoek. Vanwege deze beperkte medewerking heeft de onderzoeker geen eventuele diagnose kunnen stellen of uit kunnen sluiten. Daarnaast kon geen inschatting worden gemaakt van het recidiverisico.
Uit het rapport is tevens gebleken dat de verdachte duidelijk beperkt heeft meegewerkt aan het psychiatrisch onderzoek. Volgens de onderzoekers zijn er enkele aanwijzingen voor het bestaan van een psychotische stoornis en/of een verstandelijke beperking bij de verdachte. Deze diagnoses konden echter niet bevestigd worden. Ten aanzien van het recidiverisico hebben de onderzoekers gerapporteerd dat er in ieder geval sprake is van risicofactoren op het gebied van gebrek aan dagbesteding, gebrek aan sociaal steunsysteem, afwezigheid van hulpverlening, gebrek aan inzicht in het delict, gebrek aan plannen voor na het verlaten van de penitentiaire inrichting, gebrek aan toezicht en gebrek aan financiële vaardigheden.
Uit de ten behoeve van de terechtzitting opgemaakte reclasseringsrapportage van [reclasseringsmedewerker] d.d. 27 februari 2020 volgt dat ook de reclassering geen uitspraak kan doen over factoren die ten grondslag hebben gelegen aan het delict en dat de reclassering niet tot een plan van aanpak kan komen. Uit de omtrent de verdachte in het kader van het schorsingstoezicht opgemaakte reclasseringsadviezen van 9 april en 26 mei 2020 blijkt dat het tot 9 april jl. evenmin is gelukt om invulling te geven aan de bij de schorsing van de voorlopige hechtenis opgelegde voorwaarden, omdat de verdachte geen gehoor gaf aan oproepen van de reclassering. Na 9 april 2020 is de verdachte doorgaans wel op zijn wekelijkse meldplichtafspraken verschenen. De verdachte werd naar deze afspraken gebracht door een buurman en de gesprekken verliepen zeer moeizaam en hebben bovendien nergens toe geleid. Hetzelfde geldt voor de bij de schorsing opgelegde behandelverplichting. De verdachte is niet verschenen op het initiële intakegesprek. Bij een tweede poging is de verdachte wel verschenen, maar heeft hij na tien minuten de gespreksruimte verlaten. De reclassering heeft zich in haar advies niet uitgelaten over eventueel op te leggen straffen en/of maatregelen.
Voornoemde rapportages schetsen naar het oordeel van de rechtbank een zorgwekkend beeld omtrent de persoon van de verdachte. Gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis is er geen adequate hulpverlening tot stand gekomen, ondanks herhaalde pogingen daartoe van zowel hulpverleners als naasten van de verdachte. Gelet op de zorg- en contactmijdende houding van de verdachte - die tevens werd onderstreept door zijn afwezigheid op het onderzoek ter terechtzitting - ligt het naar het oordeel van de rechtbank niet in de lijn der verwachting dat hij zich in de toekomst wel aan opgelegde voorwaarden zal houden, hoe zeer dit ook gewenst is. De rechtbank ziet dan ook geen gronden om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
Gelet op straffen die voor een poging tot zware mishandeling in de regel worden opgelegd en rekening houdend met de omstandigheden waaronder het feit werden gepleegd, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het reeds ondergane voorarrest passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Op het door hem ingediende schadevergoedingsformulier is echter geen schadebedrag ingevuld.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het schadevergoedingsformulier voldoende is gebleken dat [slachtoffer] immateriële schade heeft geleden en vordert derhalve dat de rechtbank gebruikmaakt van haar schattingsbevoegdheid en de vordering toewijst tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat er geen schadebedrag is ingevuld.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu geen schadebedrag is ingevuld en derhalve feitelijk van een vordering geen sprake is.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het (impliciet) primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het (impliciet) subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot zware mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
193 (honderddrieënnegentig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Martinez-Hammer, voorzitter,
mr. I.K. Spros, rechter,
mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M.W. van der Sanden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juni 2020.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Leiden - Bollenstreek, basisteam Leiden - Midden (doorgenummerd blz. 1 t/m 70).
2.Proces-verbaal van aanhouding, blz. 6-7.
3.Proces-verbaal van aangifte, blz. 11-16. (incl. bijlage)
4.Proces-verbaal van verhoor aangever, blz. 58.
5.Een geschrift, te weten een letselbeschrijving, opgemaakt door [Forensisch arts] , los in dossier.
6.Proces-verbaal van bevindingen, los in dossier.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , blz. 19-20.