ECLI:NL:RBDHA:2020:5158
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering verblijfsvergunning regulier op basis van artikel 8 EVRM in het kader van gezinsleven
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Eritrese vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris waarin werd geweigerd om haar ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en haar echtgenoot, die al 27 jaar in Nederland verblijft, een gezinsleven hebben, maar dat dit niet betekent dat eiseres automatisch recht heeft op een verblijfsvergunning.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had dat er geen aanleiding was om eiseres een verblijfsvergunning te verlenen, omdat zij nooit in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning en haar gezinsleven in Nederland is gestart zonder dat zij hier rechtmatig verbleef. Eiseres had aangevoerd dat zij voldeed aan de vereisten voor gezinshereniging, maar de rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat er geen aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier was ingediend en dat de ambtshalve toetsing aan artikel 8 van het EVRM voldoende was.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging had betrokken en dat de weigering om eiseres verblijf in Nederland toe te staan niet in strijd was met het recht op uitoefening van het gezinsleven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen vier weken na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.