ECLI:NL:RBDHA:2020:5158

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
NL19.30449
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning regulier op basis van artikel 8 EVRM in het kader van gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Eritrese vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris waarin werd geweigerd om haar ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en haar echtgenoot, die al 27 jaar in Nederland verblijft, een gezinsleven hebben, maar dat dit niet betekent dat eiseres automatisch recht heeft op een verblijfsvergunning.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had dat er geen aanleiding was om eiseres een verblijfsvergunning te verlenen, omdat zij nooit in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning en haar gezinsleven in Nederland is gestart zonder dat zij hier rechtmatig verbleef. Eiseres had aangevoerd dat zij voldeed aan de vereisten voor gezinshereniging, maar de rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat er geen aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier was ingediend en dat de ambtshalve toetsing aan artikel 8 van het EVRM voldoende was.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging had betrokken en dat de weigering om eiseres verblijf in Nederland toe te staan niet in strijd was met het recht op uitoefening van het gezinsleven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen vier weken na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.30449
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] eiseres

(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V. Schreuder).

ProcesverloopBij besluit van 19 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat om eiseres ambtshalveeen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen voor het uitoefenen van het familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens waren aanwezig haar echtgenoot [naam 2] en tolk Z. Haile. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is van Eritrese nationaliteit en geboren op [geboortedatum].
2. Op 26 oktober 2017 heeft eiseres een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 13 maart 2018 heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het hiertegen door eiseres ingestelde beroep is door deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 23 april 2018 [3] gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder gevolgd in zijn standpunt dat het asielrelaas van eiseres kennelijk ongegrond is. Omdat verweerder echter de ambtshalve weigering van een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM ondeugdelijk heeft gemotiveerd, is het beroep gegrond verklaard en is verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, hetgeen verweerder bij het onderhavige bestreden besluit heeft gedaan. Verweerder heeft in dit besluit weergegeven dat het oordeel over het asielrelaas in rechte vast staat en daarnaast het standpunt ingenomen dat er geen aanleiding is om eiseres vanwege haar familie- en/of gezinsleven een verblijfstitel te verlenen.
3. Eiseres is het hier niet mee eens en heeft aangevoerd dat zij feitelijk aan alle vereisten voldoet voor gezinshereniging/verblijf bij partner, behalve het behalen van het basisexamen inburgering buitenland en het mvv-vereiste. In dit kader heeft eiseres ook verwezen naar het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel en de uitspraak van de Afdeling [4] van 29 maart 2019 [5] . Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat verweerder in de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM geen 'fair balance' heeft gevonden. Zij woont immers al ruim twee jaar in Nederland, het gezinsleven is niet in Nederland gestart, zij is middels een Schengen-visum ingereisd en ondersteunt haar echtgenoot, mede gelet op zijn leeftijd, met zorgtaken. Verweerder heeft volgens eiseres onvoldoende gemotiveerd waarom het voor haar en haar echtgenoot makkelijker is om het gezinsleven in Eritrea uit te oefenen in plaats van in Nederland.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er familie- of gezinsleven bestaat als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen eiseres en de heer [naam 2], haar Nederlandse echtgenoot met wie zij op 12 juni 2016 in Eritrea is gehuwd en die sinds 27 jaar in Nederland verblijft.
5. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat er geen sprake is van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘familie en gezin’, zodat niet getoetst hoeft te worden aan de voorwaarden, zoals het mvv-vereiste en het behalen van het basisexamen buitenland, die voor een dergelijke aanvraag gelden. Verweerder stelt terecht dat er in de onderhavige asielprocedure enkel sprake is van een ambtshalve toets aan artikel 8 van het EVRM. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat het eiseres vrij staat om een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘familie en gezin’ in te dienen. In de beoordeling van die aanvraag zal dan rekening worden gehouden met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel [6] . Het betoog van eiseres dat het onredelijk is om dit van haar te verlangen faalt, omdat voor een reguliere aanvraag andere voorwaarden gelden dan voor een asielaanvraag, zoals bijvoorbeeld het betalen van leges.
6. De rechter moet wat betreft artikel 8 van het EVRM toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van eiseres bij de uitoefening van haar familie- of gezinsleven en privéleven in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Dit houdt in dat de rechtbank enigszins terughoudend moet toetsen.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende gemotiveerd alle kenbare belangen heeft meegenomen en zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de weigering om aan eiseres verblijf in Nederland toe te staan niet in strijd is met het recht op uitoefening van het familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
8. Verweerder heeft bij zijn beoordeling sterk in het nadeel van eiseres mogen betrekken dat zij nooit in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning en dat zij in Nederland gezinsleven met haar echtgenoot is gaan uitoefenen zonder dat zij hier mocht verblijven. Verweerder stelt terecht dat eiseres de Nederlandse overheid hiermee voor een voldongen feit heeft gesteld. Verweerder heeft de gevolgen van deze keuze daarom voor risico van eiseres kunnen laten. De stelling van eiseres dat zij al ruim twee jaar in Nederland woont, dat het gezinsleven niet in Nederland is gestart en dat zij op een Schengenvisum voor Italië is ingereisd, maakt het vorenstaande niet anders. Verweerder heeft verder in aanmerking kunnen nemen dat er voor eiseres en haar echtgenoot geen objectieve belemmering bestaat om het familie- of gezinsleven in Eritrea uit te oefenen. De echtgenoot van eiseres heeft van oorsprong de Eritrese nationaliteit en heeft 43 jaar in Eritrea gewoond, zodat verondersteld mag worden dat hij bekend is met de Eritrese taal, cultuur en gewoontes. Ook is de echtgenoot tweemaal naar Eritrea afgereisd om eiseres te bezoeken, zodat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij zonder problemen Eritrea kan in- en uitreizen. Verder heeft eiseres meer dan 47 jaar in Eritrea gewoond en is niet gebleken dat zij inmiddels meer geworteld is in Nederland dan in Eritrea. De echtgenoot van eiseres heeft weliswaar als Nederlander het recht om hier te verblijven, maar dat gegeven leidt er niet toe dat aan eiseres zonder meer verblijf moet worden toegestaan. Voor zover namens eiseres is aangevoerd dat oefening van het gezinsleven in Eritrea niet mogelijk is, gelet op de zorg-behoefte en leeftijd van haar echtgenoot, heeft verweerder er terecht op gewezen dat dit standpunt op geen enkel wijze is onderbouwd. Ook verweerder terecht opgemerkt dat niet wordt beoordeeld of het gezinsleven in een ander land ‘makkelijker’ kan worden uitgeoefend, maar dat het erom gaat of het gezinsleven in een ander land ‘kan’ worden uitgeoefend. Tot slot heeft verweerder ook in het nadeel van eiseres mogen meewegen dat zij niet voorziet in haar eigen inkomen en dat niet gebleken is dat zij voldoende kennis van de Nederlandse taal en samenleving heeft. Eiseres heeft dit in beroep niet weerlegd.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 14, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
3.ECLI:NL:RBDHA:5245
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3697, r.o. 8.5.