ECLI:NL:RBDHA:2020:5137

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
C/09/572444 / HA ZA 19-417
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering en verzekerd belang bij brand in woonhuis; opzet en eigen schuld van de verzekerde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en AEGON Schadeverzekering N.V. over de dekking van schade door brand in een woning. De brand heeft geleid tot de dood van [A], de echtgenoot van [eiseres], die de woning bezat. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] geen eigenaar was van de woning, maar wel een verzekerd belang had, omdat zij hoofdelijk aansprakelijk was voor de hypothecaire lening die op de woning rustte. AEGON had de schadevergoeding geweigerd op basis van de polisvoorwaarden, die uitsluiten dat schade door opzet of grove schuld van de verzekerde wordt vergoed. De rechtbank oordeelde dat AEGON niet kon volhouden dat het opzet van [A] ook aan [eiseres] kon worden tegengeworpen, en dat [eiseres] recht had op een uitkering onder de woonhuisverzekering. De rechtbank verklaarde dat AEGON gehouden was dekking te verlenen voor de schade die [eiseres] lijdt door de brand, en dat zij ook recht had op dekking voor de inboedelschade die haar eigendom was. AEGON werd veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten aan [eiseres].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/572444 / HA ZA 19-417
Vonnis van 4 maart 2020
in de zaak van
[eiseres]te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. J. Backx te Rotterdam,
tegen
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M. Jongkind te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Aegon genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 april 2019 met producties 1 tot en met 6;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 6;
- het tussenvonnis van 4 september 2019, waarin een comparitie van partijen is bevolen;
- het proces-verbaal van de op 27 januari 2020 gehouden comparitie van partijen en de daarin genoemde stukken (waaronder de door beide partijen overgelegde productie 7 van hun kant).
1.2.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het proces-verbaal van comparitie, dat buiten hun aanwezigheid is opgemaakt. Aegon heeft bij brief van 13 februari 2020 van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Deze brief is toegevoegd aan het dossier. De rechtbank leest het proces-verbaal met inachtneming van de opmerkingen van Aegon, voor zover het feitelijke correcties op de verslaglegging betreft.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en de heer [A] (hierna: [A]) zijn in 1991 gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. In de huwelijkse voorwaarden is – voor zover voor deze procedure van belang – bepaald dat tussen [eiseres] en [A] geen enkele vermogensrechtelijke gemeenschap zal bestaan. Ook is daarin opgenomen dat partijen eventuele onttrekkingen aan het vermogen van de één ten behoeve van het vermogen van de ander aan elkaar moeten vergoeden en dat overgespaarde inkomsten jaarlijks zullen worden verdeeld.
2.2.
Op 1 augustus 1995 is [A] eigenaar geworden van de woning aan de [adres] (hierna: de woning). Diezelfde dag hebben [A] en [eiseres] voor de financiering van de woning een lening van
f200.000,- afgesloten bij de SNS Bank, waarbij [A] – kort gezegd – aan de bank een hypotheekrecht heeft verleend op de woning. [A] en [eiseres] hebben zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor terugbetaling van het van de bank geleende bedrag.
2.3.
[A] heeft in 2013 bij Aegon een ‘Woon- & Vrije Tijdpakket’ afgesloten. Dit pakket bestaat onder meer uit een woonhuis- en een inboedelverzekering. Hierbij zijn de woning en de daarin staande inboedel verzekerd tegen (onder meer) het risico van brand.
2.4.
Op de woonhuisverzekering zijn de polisvoorwaarden nr. 3021 (hierna: polisvoorwaarden woonhuisverzekering) van toepassing. In de polisvoorwaarden woonhuisverzekering is onder meer het volgende opgenomen:
“1. Algemeen
1.1
Wie zijn verzekerd?

u, de verzekeringnemer;

uw echtgenoot/echtgenote of partner met wie u samenwoont.
1.2 ‘
‘U’ of ‘verzekerden’
In deze voorwaarden leest u soms ‘u’ of ‘verzekerden’. Met u of verzekerden bedoelen we altijd de verzekeringnemer (de persoon die de polis heeft afgesloten) én de andere mensen die samen met de verzekeringnemer verzekerd zijn op deze polis.
(…)
2.1
Woonhuis Basis
Wat is verzekerd?
(…)
Wij vergoeden de directe materiële schade aan het woonhuis veroorzaakt door:

brand;
(…)
2.9
Wat is niet verzekerd (standaard- en aanvullende dekking(en))?
(…)
Bij schade door een brand bent u niet verzekerd:

(…)

voor schade door bewuste of ernstige mate van eigen schuld;

(…)

Voor schade als gevolg van opzet;
(…)
6 Wat bedoelen wij met?
(…)
Woonhuis
Uw woonhuis waar u woont. (…)”
2.5.
Op de inboedelverzekering zijn de polisvoorwaarden nr. 3022 (hierna: polisvoorwaarden inboedelverzekering) van toepassing. In de polisvoorwaarden inboedelverzekering is onder meer het volgende opgenomen:

1. Algemeen
1.1
Wie zijn verzekerd?

u, de verzekeringnemer;

uw echtgenoot/echtgenote of partner met wie u samenwoont;

(…)
1.2 ‘
‘U’ of ‘verzekerde(n)’
In deze voorwaarden leest u soms ‘u’ of ‘verzekerden’. Met u of verzekerden bedoelen we altijd de verzekeringnemer (de persoon die de polis heeft afgesloten) én de andere mensen die samen met de verzekeringnemer verzekerd zijn op deze polis.
(…)
1.17
Welke schades vergoeden wij nooit?

(…)

voor schade als gevolg van opzet;
(…)
2.1.1
Dekking in het verzekerde woonhuis
Wij vergoeden de directe materiële schade aan de inboedel veroorzaakt door:

brand;

(…)
(…)
2.7
Wat is niet verzekerd?
(…)
Bij schade door een brand bent u niet verzekerd:

(…)

voor schade door bewuste of ernstige mate van eigen schuld;

(…)”
2.6.
Op [dag] 2018 is brand uitgebroken in de woning. Daarbij is [A] om het leven gekomen.
2.7.
De technische recherche van de politie heeft geconcludeerd dat [A] zichzelf van het leven heeft beroofd door brand te stichten in de woning.
2.8.
[eiseres] is (mede-)erfgenaam van [A].
2.9.
In opdracht van Aegon heeft Biesboer Expertise B.V. (hierna: Biesboer) onderzoek verricht naar de toedracht van de brand. Bierboer heeft op 11 oktober 2018 een onderzoeksrapport uitgebracht, waarin is geconcludeerd dat de brand hoogstwaarschijnlijk is ontstaan door brandstichting in de ouderslaapkamer op de eerste verdieping van de woning.
2.10.
De opstalschade is vastgesteld op € 237.835,25 en de inboedelschade op € 34.145. De bijkomende kosten (huurderving, opruimingskosten en kosten van tijdelijk verblijf elders) bedragen € 18.418,50.
2.11.
[eiseres] heeft Aegon verzocht de schade uit te keren. Aegon heeft dit verzoek afgewezen. Zij heeft bij brief van 3 oktober 2018 aan [eiseres] bericht dat [A] de brand opzettelijk heeft veroorzaakt, dan wel dat de brand door een ernstige mate van eigen schuld van [A] is ontstaan. Om die reden heeft Aegon dekking geweigerd onder verwijzing naar artikel 2.9 van de polisvoorwaarden woonhuisverzekering en artikel 2.7 van de polisvoorwaarden inboedelverzekering.
2.12.
[eiseres] heeft geprobeerd Aegon op andere gedachten te brengen, maar Aegon is bij haar dekkingsstandpunt gebleven.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat Aegon gehouden is de schade ten gevolge van de brand op [dag] 2018 – zoals vastgesteld door de schade-experts – onder de polis te vergoeden, te vermeerderen met wettelijke rente en met veroordeling van Aegon in de buitengerechtelijk kosten en de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
[eiseres] legt, samengevat, aan haar vordering ten grondslag dat zij op grond van de verzekeringsovereenkomst recht heeft op betaling door Aegon van de door de brand veroorzaakte schade.
3.3.
Aegon voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de polis in beginsel dekking biedt voor schade die is veroorzaakt door brand. Zij zijn het echter niet met elkaar eens of [eiseres] aanspraak kan maken op een uitkering onder de polis.
Recht op uitkering in hoedanigheid van (mede)erfgenaam?
4.2.
Voor zover [eiseres] haar vorderingen heeft ingesteld in haar hoedanigheid van erfgenaam van [A], geldt dat partijen het erover eens zijn dat Aegon tegen de erfgenamen van [A] dezelfde verweren kan voeren als die zij tegen [A] zelf had kunnen voeren.
4.3.
Aegon heeft een beroep gedaan op artikel 2.9 van de polisvoorwaarden woonhuisverzekering en de artikelen 1.17 en 2.7 van de polisvoorwaarden inboedelverzekering. In deze artikelen is bepaald dat de verzekerde bij schade door brand niet is verzekerd voor de schade die is ontstaan door (kort gezegd) een grote mate van eigen schuld of als gevolg van opzet. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is geweest van opzet en eigen schuld, omdat [A] de brand zelf heeft aangestoken. Dit betekent dat het beroep van Aegon op de hiervoor genoemde artikelen slaagt en dat [eiseres] als erfgenaam geen aanspraak kan maken op een uitkering onder de polis.
Recht op uitkering in hoedanigheid van (mede)verzekerde?
4.4.
De volgende vraag die moet worden beantwoord is of [eiseres] in haar hoedanigheid van (mede)verzekerde onder de polis aanspraak kan maken op een uitkering. Daarbij zal de rechtbank een onderscheid maken tussen de woonhuis- en de inboedelverzekering.
Woonhuisverzekering
a.
heeft [eiseres] een verzekerd belang?
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] op grond van artikel 1.1 van de polisvoorwaarden woonhuisverzekering geldt als verzekerde onder de polis. Aegon stelt zich echter op het standpunt dat [eiseres] geen recht heeft op dekking van de opstalschade, omdat zij geen eigenaar was van de woning.
4.6.
Aegon voert hiertoe aan dat de woonhuisverzekering een schadeverzekering is, en dat deze verzekeringen alleen kunnen worden gesloten met het oog op een verzekerd (vermogens)belang. Omdat de woning alleen eigendom was van [A], leidde beschadiging of verlies van de woning niet tot vermogensschade van [eiseres]. Dit betekent volgens Aegon dat [eiseres] vanwege het ontbreken van een verzekerd belang geen recht heeft op uitkering van de schade aan de woning.
4.7.
Bij de beoordeling van de stellingen van partijen stelt de rechtbank het volgende voorop. Een woonhuisverzekering zoals hier aan de orde is een schadeverzekering. Dat betekent dat de verzekering strekt tot vergoeding van vermogensschade die de verzekerde zou kunnen lijden. De verzekerde is degene die in geval van door hem geleden schade krachtens de verzekering recht heeft op vergoeding (artikel 7:745 BW). Bij schade aan een woonhuis zal dat in de regel de eigenaar zijn, maar het is ook denkbaar dat de verzekerde in een andere hoedanigheid vermogensschade lijdt. Er is ook sprake van een verzekerd belang als een ander dan de eigenaar van een woning er een financieel belang bij heeft dat de woning niet in waarde vermindert of verloren gaat. Daarbij geldt dat dit vermogensbelang niet hoeft te bestaan op het moment waarop de verzekeringsovereenkomst wordt gesloten, maar dat dit belang er wel moet zijn ten tijde van de schadeveroorzakende gebeurtenis.
4.8.
In dit geval staat vast dat de woning alleen eigendom was van [A] en dat [eiseres] dus niet als eigenaar van de woning schade heeft geleden door de brand. Aegon heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiseres] om die reden geen aanspraak kan maken op uitkering onder de polis, omdat de polis alleen de schade van de eigenaar van de woning dekt. Volgens Aegon blijkt dit niet alleen uit de aard van de opstalverzekering, maar ook uit de polisvoorwaarden woonhuisverzekering.
4.9.
De rechtbank volgt Aegon niet in dit standpunt. Allereerst sluit – zoals de rechtbank in 4.7 overwoog – de aard van de opstalverzekering niet uit dat ook anderen dan de eigenaar van de opstal een vermogensrechtelijk belang hebben bij het behoud van de opstal. Daarnaast blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de polisvoorwaarden woonhuisverzekering niet dat Aegon alleen het eigenaarsbelang van de woning heeft willen verzekeren. Op grond van artikel 1.1 van die voorwaarden zijn zowel de verzekeringnemer als diens echtgenoot of partner verzekerden onder de polis. Daarmee is uitdrukkelijk de mogelijkheid opengelaten dat ook anderen dan de eigenaar van de woning verzekerden zijn. Volgens artikel 2.1 van de voorwaarden is verzekerd
“schade aan het woonhuis veroorzaakt door brand”, en het begrip “woonhuis” is vervolgens in artikel 6 van de voorwaarden gedefinieerd als
“uw woonhuis waarin u woont”. Op grond van artikel 1.2 van de voorwaarden slaat het begrip “u” terug op zowel [A] (de verzekeringnemer) als op [eiseres] (zijn echtgenote). Dat Aegon alleen de belangen van [A] als eigenaar van de woning heeft willen dekken, blijkt daaruit dus niet.
4.10.
Aegon heeft daarnaast gewezen op artikel 5 van de polisvoorwaarden woonhuisverzekering. Dit artikel luidt als volgt:
“Als uw woonhuis naar iemand anders overgaat (eigendomsovergang)
Als uw woonhuis en/of bijgebouw naar iemand anders overgaat, dan houden wij de dekking in ieder geval nog één maand aan voor de nieuwe eigenaar. Tenzij de nieuwe eigenaar al eerder een nieuwe verzekering afsluit en deze de schade vergoedt als de Aegon-verzekering niet was doorgelopen.
Als het woonhuis overgaat na uw overlijden, dan blijft de verzekering van kracht voor uw erfgenamen. Uw erfgenamen moeten dit wel aan ons doorgeven. De verzekering eindigt als uw erfgenamen of wij de verzekering opzeggen binnen negen maanden nadat wij of wij van het overlijden hebben gehoord. Daarvoor geldt een opzegtermijn van één maand.”
Anders dan Aegon heeft aangevoerd, blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook uit deze bepaling niet dat Aegon alleen het financiële risico van de eigenaar van de woning heeft willen verzekeren. De bepaling bevat weliswaar een regeling voor het geval de woning van eigenaar wisselt (ofwel bij verkoop ofwel bij overlijden), maar dat anderen dan de eigenaar van de woning geen rechten aan de verzekering kunnen ontlenen, blijkt nergens uit.
4.11.
Het standpunt van Aegon dat de woonhuisverzekering alleen het (financiële) eigenaarsbelang dekt, kan dan ook niet worden gevolgd. Nu in de polisvoorwaarden woonhuisverzekering verder niet is gespecificeerd welk belang precies is gedekt, zal de rechtbank ervan uitgaan dat de woonhuisverzekering dekking biedt voor ieder vermogensrechtelijk belang van de verzekerden (dus [A] en [eiseres]) bij de woning.
4.12.
Het is aan [eiseres] de omvang van haar verzekerd vermogensbelang te stellen (en bij betwisting te bewijzen). Hierbij geldt dat het woongenot van [eiseres] geen verzekerbaar vermogensbelang is.
4.13.
Vast staat dat de woning diende als onderpand voor de hypothecaire lening, waarvoor [eiseres] en [A] hoofdelijk aansprakelijk waren. Dit betekent dat [eiseres] in verband met de lening een financieel belang had bij het behoud van het onderpand. Om die reden heeft [eiseres] wat dat betreft een verzekerd belang en kan zij op grond van de polis in beginsel aanspraak maken op een verzekeringsuitkering.
b.
kan opzet/schuld van [A] worden tegengeworpen aan [eiseres]?
4.14.
Aegon heeft vervolgens aangevoerd dat [eiseres] – ook als zij wel een verzekerd belang heeft – geen aanspraak kan maken op dekking, omdat op grond van artikel 2.9 van de polisvoorwaarden woonhuisverzekering het opzettelijk handelen van [A] (dan wel diens eigen schuld) aan [eiseres] kan worden tegengeworpen. [eiseres] bestrijdt de stellingen van Aegon. Zij wijst erop dat artikel 7:952 BW meebrengt dat opzet of roekeloosheid alleen kan worden tegengeworpen aan de verzekerde die de schade zelf op die manier heeft veroorzaakt, en niet aan zijn medeverzekerden. Aegon heeft zich op haar beurt weer op het standpunt gesteld dat zij in artikel 2.9 van de polisvoorwaarden woonhuisverzekering is afgeweken van artikel 7:952 BW.
4.15.
Als een partij in algemene voorwaarden wil afwijken van de wet, moet dit voor zijn wederpartij duidelijk en begrijpelijk zijn (zie in dit verband artikel 6:238 lid 2 BW). Dat geldt naar het oordeel van de rechtbank te meer, als de gevolgen van de afwijking voor de wederpartij ingrijpend zijn.
4.16.
In dit geval schuilt de afwijking van artikel 7:952 BW volgens Aegon in het woordje “u” in de bepaling “
bij schade door een brand bent u niet verzekerd”. Omdat in artikel 1.2 van de polisvoorwaarden woonhuisverzekering is bepaald dat met “u” wordt gedoeld op alle verzekerden, blijkt volgens Aegon uit artikel 2.9 dat geen uitkering plaatsvindt als één van de verzekerden de schade opzettelijk of met grove eigen schuld heeft veroorzaakt.
4.17.
De rechtbank kan Aegon daarin niet volgen. Weliswaar is in artikel 1.2 van de voorwaarden duidelijk gemaakt dat het woord “u” betrekking heeft op alle verzekerden, maar dat betekent dat hooguit uit artikel 2.9 kan worden afgeleid dat geen van de verzekerden recht heeft op een uitkering als de schade opzettelijk is veroorzaakt. Van wie die opzet dan afkomstig moet zijn, blijkt uit die bepaling niet. [eiseres] heeft er terecht op gewezen dat – als de uitleg van Aegon wordt gevolgd – ook schade die opzettelijk door een derde is veroorzaakt, niet voor vergoeding in aanmerking komt. Dit kan niet de bedoeling zijn. Bovendien blijkt op geen enkele manier dat Aegon heeft willen afwijken van artikel 7:952 BW. Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 2.9 dan ook geen duidelijke en begrijpelijke afwijking van de wet. Dit betekent dat moet worden uitgegaan van een voor [eiseres] gunstige uitleg van artikel 2.9, te weten dat dit artikel aansluit bij artikel 7:952 BW en dat alleen schade die is ontstaan door opzet of grove eigen schuld van [eiseres], niet voor vergoeding in aanmerking komt.
4.18.
Nu vaststaat dat [eiseres] met het ontstaan van de schade niets van doen heeft, kan Aegon jegens haar geen beroep doen op artikel 2.9. Dit betekent dat [eiseres] recht heeft op uitkering van door haar geleden schade onder de woonhuisverzekering.
c.
hoogte van de uitkering
4.19.
[eiseres] vordert een verklaring voor recht dat Aegon gehouden is de schade zoals begroot door de schade-experts te vergoeden. Met Aegon is de rechtbank van oordeel dat deze vordering niet toewijsbaar is. De schadevergoeding waarop [eiseres] aanspraak kan maken, kan immers niet hoger zijn dan de daadwerkelijke financiële schade die [eiseres] heeft doordat zij hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypothecaire geldlening, maar het onderpand door brand verloren is gegaan. Hierbij geldt dat de schade van [eiseres] als medeverzekerde niet hetzelfde is als de schade van (de erfgenamen van) [A] zelf. Het financiële belang waarin [eiseres] is geraakt, is immers anders dan het eigenaarsbelang. Dit betekent dat de uitkeringsplicht van Aegon niet verder strekt dan de daadwerkelijke vermogensschade van [eiseres].
4.20.
[eiseres] heeft in verband met het laatste nog gesteld dat de woning voor haar gold als onderpand voor de vordering die zij had op [A] op grond van de huwelijkse voorwaarden. Aegon heeft dit betwist. Wat er ook zij van de vraag of [eiseres] daadwerkelijk een vordering had op [A]: naar het oordeel van de rechtbank geldt de gestelde vordering van [eiseres] op [A] uit hoofde van de huwelijkse voorwaarden niet als een verzekerd belang onder de polis. Ook als wordt aangenomen dat [eiseres] een verrekenings- of vergoedingsvordering had en dat zij deze vordering niet kan verhalen op (het restant van) de nalatenschap (over dat laatste is niets gesteld), had [eiseres] in verband met haar verhaalsmogelijkheden inderdaad een financieel belang bij het behoud van de woning. Dit belang is dan echter niet een eigen belang van [eiseres], maar een belang dat is afgeleid van het eigenaarsbelang van [A]. In zoverre verschilt de positie van [eiseres] niet van die van andere schuldeisers die een mogelijk verhaalsobject verloren zien gaan. Het voert te ver aan te nemen dat alle schuldeisers een eigen verzekerd belang hebben bij het vermogen van hun debiteuren. Dit betekent dat de gestelde vordering van [eiseres] niet geldt als een verzekerd belang en dat [eiseres] op die grond geen aanspraak kan maken op een uitkering onder de polis.
4.21.
Aegon heeft er terecht op gewezen dat [eiseres] de hoogte van haar vordering nauwelijks heeft onderbouwd. Nu aan de rechtbank echter niet is gevraagd te beslissen over de hoogte van de uitkering waarop [eiseres] recht heeft, komt de rechtbank aan een beoordeling hiervan niet toe. De rechtbank zal voor recht verklaren dat Aegon gehouden is dekking te verlenen voor de schade die [eiseres] lijdt doordat zij hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypothecaire geldlening, maar het onderpand door brand verloren is gegaan. Zij vertrouwt erop dat partijen in onderling overleg tot vaststelling van de hoogte van de uitkering kunnen komen.
Inboedelverzekering
4.22.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] op grond van artikel 1.1 van de polisvoorwaarden inboedelverzekering geldt als verzekerde onder de polis. Aegon stelt zich echter op het standpunt dat [eiseres] geen recht heeft op dekking van de inboedelschade.
4.23.
Partijen zijn het erover eens dat er geen recht is op dekking voor dat gedeelte van de inboedel dat eigendom was van [A], omdat de artikelen 1.17 en 2.7 van de polisvoorwaarden inboedelverzekering daaraan in de weg staan. Over het gedeelte van de inboedel dat eigendom was van [eiseres] zijn partijen het niet eens. Volgens Aegon bestaat ook voor dit gedeelte van de inboedel geen recht op dekking, omdat de schade is ontstaan door opzet of eigen schuld van [A] en [eiseres] daarom op grond van de artikelen 1.17 en 2.7 geen aanspraak kan maken op een uitkering.
4.24.
De hiervoor genoemde artikelen 1.17 en 2.7 van de polisvoorwaarden inboedelverzekering zijn hetzelfde als artikel 2.9 van de polisvoorwaarden woonhuisverzekering. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt ook uit deze bepalingen niet duidelijk dat Aegon heeft willen afwijken van artikel 7:952 BW. Kortheidshalve verwijst de rechtbank in dit verband naar hetgeen zij hiervoor overwoog in 4.15 tot en met 4.18. Dit betekent dat [eiseres] recht heeft op dekking van de schade die is ontstaan aan het gedeelte van de inboedel dat haar eigendom was.
de buitengerechtelijke kosten
4.25.
De rechtbank stelt vast dat [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De rechtbank zal een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten toewijzen tot het wettelijke tarief.
de proceskosten
4.26.
Aegon zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 99,01
- griffierecht € 297,00
- salaris advocaat
€ 1.086,00(2 punten × tarief € 543,00)
totaal € 1.482,01
4.27.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure alleen toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat Aegon onder de woonhuisverzekering gehouden is dekking te verlenen voor de schade die [eiseres] lijdt doordat zij hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypothecaire geldlening die verbonden is aan de woning, maar de woning door de brand op [dag] 2018 verloren is gegaan,
5.2.
verklaart voor recht dat Aegon onder de inboedelverzekering gehouden is dekking te verlenen voor het gedeelte van de inboedel dat eigendom was van [eiseres],
5.3.
veroordeelt Aegon aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 975,00 aan de buitengerechtelijke kosten,
5.4.
veroordeelt Aegon in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.482,01,
5.5.
veroordeelt Aegon in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Aegon niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen onder 5.3, 54 en 5.5 uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2020. [1]

Voetnoten

1.type: 2579