ECLI:NL:RBDHA:2020:5120

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1840
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening bijstandsaanvraag en proceskostenveroordeling

Op 24 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had op 3 maart 2020 een verzoek ingediend tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat haar aanvraag om bijstand op 25 februari 2020 had afgewezen. Na het indienen van een bezwaarschrift heeft verweerder op 27 maart 2020 medegedeeld dat het bestreden besluit was ingetrokken en dat de aanvraag opnieuw zou worden beoordeeld. Tevens werd verzoekster een voorschot van € 948,- verstrekt. Hierop heeft verzoekster haar verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om een veroordeling van verweerder in de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, ingevolge artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de voorzieningenrechter kan besluiten tot een proceskostenveroordeling indien aan verzoekster is tegemoetgekomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder door het intrekken van het besluit en het opnieuw beoordelen van de aanvraag aan verzoekster tegemoet was gekomen. Daarom werd het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen.

De voorzieningenrechter heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 525,- voor de door een derde verleende rechtsbijstand. Daarnaast werd verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 48,- aan verzoekster te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier mr. D.W.A. van Weert, en is niet op een openbare zitting uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. De uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1840

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 april 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. T. Akbas),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Catakli).

Procesverloop

Bij brief van 3 maart 2020 heeft verzoekster zich tot de voorzieningenrechter gewend met een verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van het besluit van verweerder van 25 februari 2020, waarbij verweerder de aanvraag om bijstand van verzoekster heeft afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 3 maart 2020 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij brief van 27 maart 2020 heeft verweerder aan de rechtbank schriftelijk medegedeeld dat hij het bestreden besluit heeft ingetrokken, de aanvraag opnieuw gaat beoordelen en aan verzoekster een voorschot van € 948,- heeft verstrekt.
Naar aanleiding van dit schrijven heeft verzoekster het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken. Tevens heeft verzoeker verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Bij brief van 7 april 2020 is verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op laatstgenoemd verzoek. Verweerder heeft bij schrijven gedateerd 17 april 2020 laten weten het onredelijk te vinden als hij in de proceskosten wordt veroordeeld, omdat de behandeling van de aanvraag ten tijde van het indienen van het verzoek nog niet was afgerond en er om de vier weken voorschotten worden verstrekt.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang gelezen met artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, in geval van intrekking van het verzoek om een voorlopige voorziening omdat geheel of gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen en indien daarom bij intrekking is verzocht, het bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs dienden te worden gemaakt.
2 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder door het besluit van 25 februari 2020 met het besluit van 4 maart 2020 in te trekken en de aanvraag opnieuw te beoordelen aan verzoekster tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. Het verzoek om een veroordeling in de proceskosten zal daarom worden toegewezen.
3 De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
4 Verder bepaalt de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:82, vijfde lid, van de Awb dat verweerder het betaalde griffierecht van € 48,- aan verzoekster vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 525,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is op 24 april 2020 gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.