ECLI:NL:RBDHA:2020:5119

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1664
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Wmo 2015 wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 april 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker tegen het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Het verzoek volgde op een besluit van 17 januari 2020, waarbij aan de verzoeker op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) was toegekend voor de periode van 1 februari 2020 tot en met 31 maart 2020. De verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij zich in een kwetsbare positie bevond en vreesde voor een stressvolle situatie bij het aanvragen van een verlenging van de maatwerkvoorziening.

De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel in deze procedure een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor een eventueel bodemgeding. De rechter benadrukte dat een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. In dit geval was de voorzieningenrechter van mening dat de verzoeker niet voldoende had aangetoond dat er een ernstige situatie dreigde die het noodzakelijk maakte om de behandeling van het bezwaar niet af te wachten. De maatwerkvoorziening was immers al eerder voor korte periodes toegekend en de verzoeker had de mogelijkheid om tijdig een verlenging aan te vragen.

Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen spoedeisend belang aanwezig was en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zou later alsnog openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1664
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 april 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: A. Nijland).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een maatwerkvoorziening toegekend voor Beschermd Wonen in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor de periode van 1 februari 2020 tot en met 31 maart 2020.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. In een geschil als het onderhavige betekent dit dat bij het uitblijven van de gevraagde voorziening zo’n ernstige situatie dreigt te ontstaan dat het niet mogelijk is om de behandeling in de bezwaarprocedure af te wachten.
3. Verzoeker heeft hierover aangevoerd dat hij een kwetsbaar persoon is. Hoewel de indicatie uit het primaire besluit juist is, is deze voor de relatief korte duur van twee maanden afgegeven. Indien verzoeker om verlenging wenst te verzoeken, dient hij dit zes weken voor het aflopen van de indicatie te doen. Hierdoor leven verzoeker en zijn familie in een stressvolle situatie. Zij vinden het niet praktisch om op zo’n korte termijn opnieuw een aanvraag te moeten doen waardoor zij opnieuw in een stressvolle situatie terechtkomen.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in wat verzoeker heeft aangevoerd geen omstandigheden zijn gelegen die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. De onderhavige maatwerkvoorziening is toegekend voor de periode van 1 februari 2020 tot en met 31 maart 2020. Uit de stukken in het dossier blijkt dat verweerder sinds juli 2019 aan eiser steeds voor een periode van enkele maanden een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb toekent. Hoewel het heel begrijpelijk is dat verzoeker graag voor een langere periode wil weten waar hij aan toe is en of hij aanspraak kan blijven maken op deze vorm van maatwerkvoorziening, vindt de voorzieningenrechter toch dat van verzoeker kan worden verwacht dat hij de behandeling in de bezwaarprocedure afwacht. Dat de situatie zo ernstig is dat dat niet kan, is niet gebleken.
5. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang aanwezig is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 24 april 2020 gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.