In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een faciliterend visum had aangevraagd, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die deze aanvraag had afgewezen. De rechtbank behandelt de zaak onder nummer AWB 19/6331. Eiseres had haar aanvraag ingediend op 21 februari 2019, maar deze werd afgewezen omdat zij niet voldoende bewijs had geleverd van haar huwelijk met de referent. In het bestreden besluit van 24 juli 2019 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar van eiseres ongegrond, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte als een reguliere visumaanvraag heeft behandeld, terwijl eiseres specifiek om een faciliterend visum vroeg. Eiseres stelde dat zij niet de kans had gekregen om bezwaar te maken tegen de nieuwe afwijzingsgrond die in het bestreden besluit werd genoemd. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres voldoende gelegenheid heeft gehad om op deze afwijzingsgrond te reageren, en dat haar belangen niet zijn geschaad.
Verder concludeert de rechtbank dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiseres geen objectief verifieerbare documenten heeft overgelegd die haar huwelijk met de referent aantonen. De verklaring van het Iraakse Ministerie van Binnenlandse Zaken werd niet als voldoende bewijs beschouwd, vooral omdat deze niet werd ondersteund door een huwelijksakte. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op basis van de wetgeving niet verplicht was om eiseres te horen, en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl.