ECLI:NL:RBDHA:2020:5104

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6331
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag faciliterend visum en de zorgvuldigheidsbeginselen in bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een faciliterend visum had aangevraagd, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die deze aanvraag had afgewezen. De rechtbank behandelt de zaak onder nummer AWB 19/6331. Eiseres had haar aanvraag ingediend op 21 februari 2019, maar deze werd afgewezen omdat zij niet voldoende bewijs had geleverd van haar huwelijk met de referent. In het bestreden besluit van 24 juli 2019 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar van eiseres ongegrond, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte als een reguliere visumaanvraag heeft behandeld, terwijl eiseres specifiek om een faciliterend visum vroeg. Eiseres stelde dat zij niet de kans had gekregen om bezwaar te maken tegen de nieuwe afwijzingsgrond die in het bestreden besluit werd genoemd. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres voldoende gelegenheid heeft gehad om op deze afwijzingsgrond te reageren, en dat haar belangen niet zijn geschaad.

Verder concludeert de rechtbank dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiseres geen objectief verifieerbare documenten heeft overgelegd die haar huwelijk met de referent aantonen. De verklaring van het Iraakse Ministerie van Binnenlandse Zaken werd niet als voldoende bewijs beschouwd, vooral omdat deze niet werd ondersteund door een huwelijksakte. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op basis van de wetgeving niet verplicht was om eiseres te horen, en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/6331

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, v-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: A. Brouwer).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een faciliterend visum afgewezen.
Bij besluit van 24 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek is met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.

Overwegingen

1. In het primaire besluit is de aanvraag behandeld als een aanvraag voor een visum op grond van de Visumcode, terwijl eiseres de afgifte van een faciliterend visum beoogt. In het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiseres niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken heeft aangetoond dat zij met [A] (referent) gehuwd is, nu geen huwelijksakte is overgelegd.
2. Eiseres neemt het standpunt in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, nu zij niet de mogelijkheid heeft gekregen bezwaar te maken tegen de in het bestreden besluit gegeven nieuwe afwijzingsgrond. Eiseres stelt voorts dat zij haar huwelijk, althans haar relatie met referent, wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt. Eiseres neemt het standpunt in dat bij de beoordeling van een aanvraag om een faciliterend visum de relatie bepalend is, zodat haar niet kan worden tegengeworpen dat zij haar huwelijk met referent niet aannemelijk heeft gemaakt. Tot slot neemt eiseres het standpunt in dat zij had moeten worden gehoord in bezwaar.
3. Vast staat dat de afwijzingsgrond in het bestreden besluit niet blijkt uit de beslissing in primo. De rechtbank is echter van oordeel dat eiseres in zowel de bezwaarfase als de beroepsfase voldoende mogelijkheid heeft gehad om op de afwijzingsgrond te reageren, zodat niet kan worden geoordeeld dat eiseres in haar belangen is geschaad. De rechtbank zal dit gebrek in de besluitvorming dan ook passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
4. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat eiseres geen objectief verifieerbare documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij met referent gehuwd is. Daarbij heeft verweerder terecht overwogen dat de verklaring van het Iraakse Ministerie van Binnenlandse zaken van 28 augustus 2018 niet wordt aangemerkt als objectief en verifieerbaar bewijs, nu deze niet wordt ondersteunt door een huwelijksakte en tegenstrijdig is met een uittreksel van de BRP van de gemeente Schiedam van 31 oktober 2018, waarop bij bij de burgerlijke staat van referent is vermeldt ‘geen huwelijk/ geregistreerd partnerschap’. Nu eiseres bij haar visumaanvraag heeft verklaard dat zij met referent gehuwd is, dient zij dit huwelijk aan te tonen en was verweerder niet gehouden te beoordelen of tussen eiseres en referent een duurzame en exclusieve relatie bestaat.
5. Gelet op het hiervoor overwogene heeft verweerder van het horen van eiseres kunnen afzien op grond van artikel 7:3, onder b, van de Awb.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 10 juni 2020 gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Heekelaar, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op
www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.