ECLI:NL:RBDHA:2020:5092

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7220
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Bildirici, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door A.M. Snijders. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 30 september 2019, waarin zijn bezwaar tegen de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid op 67,20% per 22 januari 2019 ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven, waarbij het medisch onderzoek zorgvuldig tot stand is gekomen en geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen. Eiser was voorheen werkzaam als productiemedewerker en heeft sinds 2011 gezondheidsklachten die zijn arbeidsvermogen beïnvloeden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen de relevante medische informatie hebben betrokken en dat de rapporten geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiser heeft geen nieuwe medische feiten of omstandigheden aangevoerd die de beoordeling van zijn belastbaarheid zouden kunnen wijzigen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht is vastgesteld en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7220

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. S. Bildirici),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: A.M. Snijders).

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser met ingang van 22 januari 2019 vastgesteld op 67,20% en medegedeeld dat zijn loonaanvullingsuitkering op grond van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) tot en met 31 januari 2021, als er niets in de situatie van eiser verandert, ongewijzigd blijft. De hoogte van zijn inkomenseis is per 1 februari 2021 vastgesteld op € 451,97 per maand.
Bij besluit van 30 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus heeft er met toestemming van partijen geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser was laatstelijk werkzaam als productiemedewerker tuinbouw voor 40 uur per de week. Op 22 augustus 2011 is eiser voor zijn werk uitgevallen vanwege psychische en lichamelijke klachten. Vanaf 19 augustus 2013 is aan hem een WGA-loongerelateerde uitkering toegekend en per 19 maart 2016 is deze uitkering omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering. Op 23 oktober 2018 heeft het Werkbedrijf bij verweerder verzocht om een herbeoordeling van eisers gezondheidsklachten om een IVA-uitkering te overwegen. Het verzoek om herbeoordeling was voor verweerder aanleiding om het primaire besluit te nemen.
1.2.
Verweerder heeft zich bij het primaire besluit op het standpunt gesteld dat eiser meer arbeidsgeschikt is dan voorheen. Eiser is voor 67,20% arbeidsongeschikt te achten. Daarnaast is zijn verdiencapaciteit vastgesteld op € 903,93 per maand, zodat de inkomenseis per 1 februari 2021 is vastgesteld op € 451,97. Eiser heeft tot en met 31 januari 2021 recht op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Verweerder heeft hieraan de rapporten van de primaire verzekeringsarts en de primaire arbeidsdeskundige ten grondslag gelegd. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust aldus eveneens op het standpunt dat eiser vanaf 22 januari 2019 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen. Zijn mate van arbeidsongeschiktheid is verlaagd van 80-100% naar 67,20%. De WGA-loonaanvullingsuitkering blijft ongewijzigd tot 1 februari 2021. Vanaf 1 februari 2021 zal voor eiser een inkomenseis gelden van € 451,97 per maand (50% van zijn verdiencapaciteit). Verweerder heeft hieraan de onderzoeken van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag gelegd.
3. Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Hij voert aan dat het bestreden besluit niet op een draagkrachtige motivering berust en onzorgvuldig is voorbereid. Voorts betoogt eiser dat verweerder zijn gezondheidsklachten heeft onderschat en dat de voor hem geduide functies daarom niet passend zijn. Ter onderbouwing heeft eiser informatie van de huisarts en informatie van de afdeling Spoedeisende Hulp van het HMC Westeinde ziekenhuis overgelegd.
4.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het is vaste rechtspraak dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2.
Eiser is op 4 januari 2019 door de primaire arts op het spreekuur gezien. Deze arts heeft van zijn bevindingen op 9 januari 2019 een rapport uitgebracht, welke is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. In het rapport staat onder meer vermeld dat eiser naast zijn al bestaande klachten sinds ongeveer een jaar ook pijn ervaart in zijn rug met uitstraling naar zijn rechter been. Vanwege zijn psychische en lichamelijke belemmeringen acht eiser zichzelf ongeschikt voor alle werkzaamheden. De primaire arts komt tot de conclusie dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is op medische gronden, omdat hij niet aan de daarvoor geldende criteria voldoet. Op basis van de dossiergegevens en eigen bevindingen concludeert de primaire arts vervolgens dat eisers psychische klachten zijn afgenomen ten opzichte van de vorige beoordeling. De primaire arts verwijst hiertoe met name naar eisers dagverhaal, de anamnese en de eigen observatie. Voorts concludeert de primaire arts dat eiser verminderde benutbare mogelijkheden heeft en neemt hij diverse beperkingen over uit de vorige beoordeling. Ook heeft de arts beschreven welke beperkingen niet meer van toepassing zijn. Daarnaast heeft de primaire arts aanleiding gezien een urenbeperking van maximaal 6 uur per dag, 30 uur per week op te nemen. Eisers geclaimde rugklachten kunnen volgens de primaire arts niet worden geobjectiveerd, de klachten kunnen passen bij spierpijn of slijtage. Eisers belastbaarheid is opgenomen in een FML van 9 januari 2019.
4.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b eiser op
31 juli 2019 medisch onderzocht. Daarnaast heeft deze arts medische informatie opgevraagd bij de behandelend sector en de ontvangen informatie betrokken in zijn beoordeling. De verzekeringsarts b&b heeft zijn bevindingen neergelegd in het rapport van 19 september 2019. Hierin onderschrijft de verzekeringsarts b&b het oordeel van de primaire arts. Volgens de verzekeringsarts b&b is eiser niet volledig arbeidsongeschikt op medische gronden, omdat er geen uitzonderingssituatie op hem van toepassing is. Uit de ontvangen informatie van PsyQ volgt dat eiser kampt met een matige depressie en dat komt aldus de verzekeringsarts b&b overeen met de door de primaire arts weergegeven ziekten, zodat voor eisers psychische klachten gepaste beperkingen zijn vastgesteld. Vervolgens komt de verzekeringsarts b&b tot de conclusie dat de primaire arts bij het opstellen van eisers belastbaarheidsprofiel rekening heeft gehouden met eisers beperkingen, zoals deze konden worden geobjectiveerd. In de bezwaarfase zijn geen nieuwe medische feiten of omstandigheden naar voren gekomen, zodat er volgens de verzekeringsarts b&b geen aanleiding is om tot een andere belastbaarheid te komen.
4.4.
Zowel de primaire arts als de verzekeringsarts b&b hebben het dossier bestudeerd, medisch onderzoek verricht en informatie van de behandelend sector in de beoordeling betrokken. Daarnaast zijn alle door eiser geuite gezondheidsklachten ten tijde van de datum in geding kenbaar in de beoordeling van de artsen betrokken. Gelet hierop, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
4.5.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om het door verweerder uitgevoerde medisch onderzoek en de daarop gebaseerde conclusie voor onjuist te houden. De verzekeringsarts b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd waarom er vanuit medisch oogpunt geen noodzaak was af te wijken van het oordeel van de primaire arts. De verzekeringsarts b&b heeft allereerst navolgbaar uiteengezet waarom eiser niet op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is te achten. Vervolgens heeft hij op basis van eigen onderzoek en de bestudering van de beschikbare medische informatie geconcludeerd dat de primaire arts bij het opstellen van de FML rekening heeft gehouden met de beperkingen, zoals die konden worden geobjectiveerd. De verzekeringsarts b&b heeft bij zijn beoordeling de behandelinformatie van 10 september 2019 – die door verweerder is ontvangen op 13 september 2019 – meegewogen, waarin is geconcludeerd dat bij eiser ten tijde in geding sprake was van een matige depressie.
4.6.
Voor zover eiser heeft betoogd dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser in vergelijking met de eerdere beoordeling niet meer beperkt is te achten op bepaalde onderdelen, faalt dit betoog. De verzekeringsarts b&b heeft zich bij de heroverweging in bezwaar op het standpunt gesteld dat hij op basis van zijn eigen onderzoek en de door hem verkregen gegevens geen aanleiding heeft om de FML onjuist te achten. De verzekeringsarts b&b heeft vastgesteld dat de overwegingen van de primaire arts met betrekking tot wijzigingen in de FML ten opzichte van de eerdere FML duidelijk, begrijpelijk en aannemelijk zijn. Voorts heeft de verzekeringsarts b&b op 16 april 2020 nog aanvullend gerapporteerd en gemotiveerd toegelicht waarom hij het eens is met de door de primaire arts aangenomen wijzigingen in de beperkingen. De rechtbank ziet in de beroepsgronden en de door eiser overgelegde medische informatie geen aanleiding te twijfelen aan het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd. Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit de informatie van de huisarts niet kan worden afgeleid dat de inschatting van de verzekeringsarts b&b van eisers belastbaarheid ten tijde van de datum in geding onjuist is. Daarnaast kan de rechtbank geen doorslaggevende betekenis toekennen aan de opmerking van de huisarts van 17 maart 2020 dat sprake zou zijn van een toename in angstklachten, nu dit niet aan de hand van medisch objectieve gegevens is onderbouwd en bovendien zou deze toename van angstklachten – wat er ook van zij – ruimschoots na de datum in geding zijn ingetreden. Voorts volgt de rechtbank eiser niet in zijn standpunt dat zijn voorlopige diagnose Virale gastro-enteritis – die wordt vermeld in de informatie van de afdeling Spoedeisende Hulp van het HMC Westeinde ziekenhuis – ten onrechte niet in de beoordeling is betrokken. De klachten die eiser hierdoor (mogelijk) ervaart zien immers op een periode na de datum in geding en geven de rechtbank daarmee geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het rapport van de verzekeringsarts b&b.
4.7.
Het is de rechtbank duidelijk dat eiser zijn klachten ernstiger acht dan de primaire arts en verzekeringsarts b&b en dat hij vindt dat verweerder zijn belastbaarheid heeft overschat. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven geldt in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling echter dat niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend zijn, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd.
4.8.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit onderschrijft.
4.9.
Met betrekking tot de arbeidsdeskundige beoordeling overweegt de rechtbank als volgt. De primaire arbeidsdeskundige heeft op 22 januari 2019 een rapport uitgebracht. Op basis van de FML van de primaire verzekeringsarts zijn de volgende functies geschikt geacht voor eiser: machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk) (SBC-code 264122), huishoudelijk medewerker (SBC-code 111333) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010). In bezwaar heeft de arbeidsdeskundige b&b geen aanleiding gezien een rapport op te stellen, omdat er volgens de arbeidsdeskundige b&b geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het onderzoek van de primaire arbeidsdeskundige.
4.10.
De rechtbank constateert dat eiser geen specifieke op de geduide functies gerichte beroepsgronden heeft aangevoerd. Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de geduide functies.
5. Het vorenstaande betekent dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser met ingang van 22 januari 2019 terecht en op goede gronden is vastgesteld op 67,20%.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 25 mei 2020 door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Lemmen, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.