ECLI:NL:RBDHA:2020:5068
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Afghaanse verzoekster, die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen bij besluit van 29 november 2019. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De Staatssecretaris heeft in een brief van 19 mei 2020 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek van verzoekster.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat er onverwijlde spoed vereist is, gelet op de betrokken belangen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen geschil bestaat over het feit dat verzoekster niet uitgezet mag worden totdat op het bezwaar is beslist. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toegewezen en de uitzetting van verzoekster verboden.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de Staatssecretaris het door verzoekster betaalde griffierecht van € 174,- moet vergoeden en dat de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 525,-, door de Staatssecretaris moeten worden vergoed. Deze uitspraak is gedaan zonder openbare zitting, als gevolg van de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.