ECLI:NL:RBDHA:2020:5068

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
AWB 19/10144
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Afghaanse verzoekster, die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen bij besluit van 29 november 2019. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De Staatssecretaris heeft in een brief van 19 mei 2020 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek van verzoekster.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat er onverwijlde spoed vereist is, gelet op de betrokken belangen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen geschil bestaat over het feit dat verzoekster niet uitgezet mag worden totdat op het bezwaar is beslist. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toegewezen en de uitzetting van verzoekster verboden.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de Staatssecretaris het door verzoekster betaalde griffierecht van € 174,- moet vergoeden en dat de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 525,-, door de Staatssecretaris moeten worden vergoed. Deze uitspraak is gedaan zonder openbare zitting, als gevolg van de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/10144

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 juni 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1978 met de Afghaanse nationaliteit, verzoekster
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Lohmann-Kamphuis).

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 28 augustus 2019 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 19 mei 2020 heeft verweerder medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van hetgeen in het verzoekschrift van verzoekster is verzocht.
De voorzieningenrechter heeft op 29 mei 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. Het laatste is hier het geval. Daarom doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder behandeling van het verzoek ter zitting.
3. Nu tussen partijen niet in geschil is dat van uitzetting van verzoekster behoort te worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toe te wijzen en uitzetting te verbieden op het bezwaar is beslist.
4. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

BeslissingDe voorzieningenrechter:

 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
 verbiedt verweerder verzoekster uit Nederland te verwijderen tot op het bezwaar is beslist;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan verzoekster te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. De beslissing is gedaan op 2 juni 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd omvoorzieningenrechter
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.