ECLI:NL:RBDHA:2020:5063

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
19/9266 en 19/9267
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang bij intrekking verblijfsvergunning en terugkeerbesluit

Op 5 juni 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken AWB 19/9266 en AWB 19/9267, waarbij het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser, een Pakistaanse nationaliteit, had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid in loondienst', die geldig was van 18 juli 2018 tot 18 juli 2020. Deze vergunning was verleend voor arbeid bij een restaurant. Eiser's werkgever meldde op 1 juli 2019 dat eiser niet langer werkzaam was, waarna de Staatssecretaris op 15 juli 2019 het voornemen kenbaar maakte om de verblijfsvergunning in te trekken. Het primaire besluit tot intrekking vond plaats op 29 juli 2019, met terugwerkende kracht tot 15 juli 2019. Eiser maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard op 6 november 2019. Eiser stelde beroep in en vroeg om een voorlopige voorziening.

De rechtbank oordeelde dat eiser geen procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, omdat hij in de periode tot 29 oktober 2019 geen andere baan had gevonden. Dit betekende dat elke uitspraak van de rechtbank niet zou leiden tot rechtmatig verblijf voor eiser. Ook het terugkeerbesluit dat tegen eiser was uitgevaardigd, leverde geen procesbelang op. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/9266 en AWB 19/9267
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 5 juni 2020 in de zaak tussen
[eiser/verzoeker] , geboren op [1988] en met de Pakistaanse nationaliteit, eiser/verzoeker
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W. Hoebba),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: J.A.C.M. Prins).

Inleiding

1.1.
Aan eiser/verzoeker (eiser) is een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ verleend met een geldigheidsduur van 18 juli 2018 tot 18 juli 2020. Het betreft een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA). Deze vergunning is verleend voor het verrichten van arbeid bij het restaurant [restaurant] (werkgever).
1.2.
Bij meldingsformulier, ondertekend op 1 juli 2019, heeft de werkgever van eiser aan verweerder gemeld dat eiser met ingang van 15 april 2019 niet langer werkzaam is bij hem.
1.3.
Bij brief van 15 juli 2019 heeft verweerder aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om zijn verblijfsvergunning in te trekken. Eiser heeft hierop een zienswijze ingediend.
1.4.
Bij besluit van 29 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht met ingang van 15 juli 2019. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij besluit van 6 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.6.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Bij brief van 29 april 2020 heeft de rechtbank vragen gesteld aan eiser. Bij brief van 13 mei 2020 heeft eiser hierop geantwoord. Bij brief van 19 mei 2020 heeft verweerder gereageerd op de brief van eiser.
1.8.
Nadat geen van de partijen binnen de hiervoor gestelde termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van het recht ter zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb het onderzoek heden, vóór het doen van de uitspraak gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk is. Eiser heeft geen procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit waarbij (1) de verblijfsvergunning van eiser is ingetrokken en (2) tegen eiser een terugkeerbesluit is uitgevaardigd. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Intrekking verblijfsvergunning
1.1.
Eiser heeft aangevoerd dat het op grond van artikel 3.91 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) niet mogelijk is om zijn verblijfsvergunning in te trekken met terugwerkende kracht. Uit dit artikel volgt namelijk dat de beschikking tot intrekking van de verblijfsvergunning in werking treedt 3 maanden nadat zij bekend is gemaakt. Volgens eiser is de zoekperiode om een nieuwe arbeidsplaats te vinden aangevangen op 29 juli 2019, zijnde de datum van het primaire besluit, waarbij zijn vergunning is ingetrokken. De zoekperiode is vervolgens geëindigd op 29 oktober 2019. Eiser vindt dat verweerder zijn verblijfsvergunning pas kon intrekken met ingang van 29 oktober 2019.
1.2.
In reactie op vragen van de rechtbank heeft eiser laten weten dat hij in de periode tot en met 29 oktober 2019 geen andere baan heeft gevonden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit voor zover het gaat om de intrekking van zijn verblijfsvergunning. Immers, elke uitspraak die de rechtbank zou kunnen doen over het inhoudelijke geschil tussen partijen, kan er niet toe leiden dat eiser rechtmatig verblijf krijgt of herkrijgt, aangezien hij in de periode tot en met 29 oktober 2019 geen andere baan heeft gevonden. Eiser heeft geen andere feiten of omstandigheden gesteld waaruit een procesbelang volgt bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit voor zover dat ziet op de intrekking van zijn verblijfsvergunning.
De omstandigheid dat het rechtmatige verblijf van eiser is beëindigd en daarom tegen hem een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, levert geen procesbelang op bij de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit voor zover het gaat om de intrekking van eisers verblijfsvergunning.
Terugkeerbesluit
1.3.
Eiser heeft niet gesteld en het is de rechtbank niet gebleken dat eiser procesbelang heeft bij een beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit voor zover het gaat om het tegen hem uitgevaardigde terugkeerbesluit.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
2. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier, op 5 juni 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft
, binnen vier weken na de dag van verzending daarvanhoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.