ECLI:NL:RBDHA:2020:5058

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
09/807233-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging van ex-partner met voorwaardelijke gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 10 juni 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van belaging van zijn ex-vriendin. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de periode van 1 juli 2018 tot en met 2 maart 2019 stelselmatig en wederrechtelijk heeft ingemengd in de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij. Dit deed hij door herhaaldelijk bij haar woning te verschijnen, veelvuldig telefonisch contact te zoeken, en via verschillende communicatiemiddelen berichten te sturen. De benadeelde partij heeft zich als slachtoffer gevoegd in het proces en vorderde schadevergoeding voor de geleden schade, die door de rechtbank is toegewezen tot een bedrag van € 2.536,54, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 109 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht, deelname aan een leefstijltraining gericht op alcoholgebruik, en een contactverbod met de benadeelde partij. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de psychologische impact op de benadeelde, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere rapportages over zijn gedrag en alcoholgebruik. De rechtbank concludeert dat de opgelegde straf in overeenstemming is met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/807233-19
Datum uitspraak: 10 juni 2020
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 27 mei 2020.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. T. Lucas, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Ter terechtzitting is een persoon verschenen die zegt [naam benadeelde] te zijn en verklaart zich in dit geding te hebben gevoegd als benadeelde partij. Zij vordert in het strafproces de schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde feit en wel tot een bedrag van € 2.536,54. Zij heeft ter terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht.
De officier van justitie mr. B. Looijestijn heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 109 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarden: reclasseringstoezicht, het volgen van een leefstijltraining gericht op het gebruik van alcohol en de controle daarop, een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod. De officier van justitie concludeert voorts tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente daarover en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat er referte is voor wat betreft de door de officier van justitie gevorderde strafmodaliteit, maar niet voor wat betreft de hoogte van de straf. De vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2018 tot en met 2 maart 2019 te Voorschoten, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam benadeelde] , door op verschillende data en/of tijdstip(pen) in voormelde periode:
- zich (meermalen) op te houden bij de woning van die [naam benadeelde] en/of
- ( veelvuldig) telefonisch contact te zoeken met die [naam benadeelde] en/of
- ( meermalen) sms-berichten en/of e-mailberichten en/of via Facebook berichten te sturen naar die [naam benadeelde] en/of
- ( meermalen) een of meer geldbedragen over te boeken naar de bankrekening van die [naam benadeelde] onder vermelding van mededelingen en/of berichten aan die [naam benadeelde] en/of
- ( meermalen) maaltijden bij die [naam benadeelde] laten bezorgen en/of
- ( meermalen) via een of meerdere accounts op de website [(--)] berichten te sturen naar die [naam benadeelde] en/of
- ( meermalen) telefonisch en/of per e-mail contact op te nemen met de werkgever en/of leidinggevende en/of collega('s) van die [naam benadeelde] , met het oogmerk die [naam benadeelde] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
art 285b lid l Wetboek van Strafrecht.

De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2018 tot en met 2 maart 2019 te Voorschoten, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam benadeelde] , door op verschillende data en tijdstippen in voormelde periode:
- zich meermalen op te houden bij de woning van die [naam benadeelde] en
- veelvuldig telefonisch contact te zoeken met die [naam benadeelde] en
- meermalen sms-berichten en e-mailberichten en via Facebook berichten te sturen naar die [naam benadeelde] en
- meermalen geldbedragen over te boeken naar de bankrekening van die [naam benadeelde] onder vermelding van mededelingen en berichten aan die [naam benadeelde] en
- meermalen maaltijden bij die [naam benadeelde] laten bezorgen en
- meermalen via accounts op de website [(--)] berichten te sturen naar die [naam benadeelde] en
- meermalen telefonisch en/of per e-mail contact op te nemen met de werkgever en leidinggevende en collega('s) van die [naam benadeelde] , met het oogmerk die [naam benadeelde] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het stelselmatig lastig vallen van aangeefster, zijn ex-partner. Daarmee heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Dit heeft niet alleen aangeefster onder forse psychologische druk gezet, maar ook anderen om haar heen hebben hieronder geleden.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op de Justitiële Documentatie van de verdachte van
28 april 2020.
Rapportages
De verdachte is in het kader van de strafzaak onderzocht door klinisch psycholoog
drs. [naam] . Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt. In dat rapport van
29 mei 2019 concludeert [naam] dat er geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Wel is er binnen een aantal intieme relaties sprake geweest van een borderline dynamiek. Verder is er in de periode juni tot oktober 2018 sprake geweest van een stoornis in alcoholgebruik. Verder concludeert
[naam] dat het recidiverisico wordt ingeschat als laag tot matig. In overweging wordt gegeven een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met een zo lang mogelijke proeftijd, alsmede de verdachte een leefstijltraining voor alcoholgebruik te laten volgen.
De verdachte heeft in het kader van de strafzaak ook gesproken met de reclassering. In het reclasseringsrapport van 29 mei 2019 geeft de reclassering aan dat zij het advies van het NIFP ondersteunt.
De reclassering adviseert bij een veroordeling de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling.
Straf
De rechtbank acht het, gelet op hetgeen is geadviseerd, noodzakelijk dat de verdachte de komende jaren zal worden begeleid door de reclassering. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op het rapport van de reclassering, waaruit blijkt dat de verdachte positief staat tegenover een begeleidingstraject en dat hij afsprakentrouw is. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verdachte een alcoholverbod op te leggen en ziet derhalve geen meerwaarde in de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zijn medewerking dient te verlenen aan urinecontroles. De rechtbank ziet wel dat er zorgen zijn over het gebruik van alcohol en vindt daarom het volgen van een leefstijlstijltraining gericht op alcoholgebruik passend. In de ernst en duur van de belaging ziet de rechtbank aanleiding om de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Verder acht zij een lange proeftijd van belang zodat de verdachte een stok achter de deur heeft. Dit moet hem ervan weerhouden om in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
Conclusie van de rechtbank
Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden zoals deze hierna nader zullen worden gespecificeerd.

De vordering van de benadeelde partij.

[naam benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.536,54, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 36,54 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De vordering is door de verdachte niet betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.536,54, bestaande uit € 36,54 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 juli 2018 omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Dit brengt met zich dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Schadevergoedingsmaatregel.

Nu de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.536,54, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf
1 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 285b van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

belaging

verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
109 (honderdnegen) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
driejaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- medewerking zal verlenen ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in art. 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt (art. 14c lid 1 onder b sub 1 Sr);
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met
[naam benadeelde] , geboren op [geboortedag] 1966, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd niet bevindt in Voorschoten binnen een straal van 100 meter van de [adres benadeelde] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Fivoor op het adres Johanna Westerdijkplein 40 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd deelneemt aan een gedragsinterventie, bestaande uit een leefstijltraining, verzorgd GGZ Fivoor of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens deze instelling aan hem worden gegeven;
geeft opdracht aan Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[naam benadeelde], een bedrag van € 2.536,54, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf
1 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.536,54, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.X. Cozijn, voorzitter,
mr. S.W.E. de Ruiter, rechter,
mr. A.M. Gruschke, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van de Wetering, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juni 2020.