ECLI:NL:RBDHA:2020:5057

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
AWB 19/9988
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen tot machtiging tot voorlopig verblijf voor Surinaamse pleegkinderen op basis van gezinsleven en toekomstperspectief in Suriname

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben twee Surinaamse pleegkinderen, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. M. Wiersma, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. D.L. Boer. De aanvragen werden afgewezen op 4 maart 2019, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 22 november 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het beroep op 8 mei 2020 gehouden via een beeldverbinding.

De rechtbank overweegt dat de eiseressen, geboren in 2012, onder voogdij staan van hun oma, die in 2016 de voogdij over hen heeft verkregen. De staatssecretaris heeft de aanvragen afgewezen omdat niet is aangetoond dat de kinderen geen aanvaardbare toekomst in Suriname hebben. De rechtbank stelt vast dat de biologische ouders van de kinderen in Suriname wonen en dat de ouders in beginsel de eerst aangewezen personen zijn om voor hen te zorgen. De rechtbank concludeert dat de ouders, ondanks hun huidige omstandigheden, in staat zijn om voor de kinderen te zorgen en dat er geen objectieve onderbouwing is voor de stelling dat de leefsituatie in Suriname onaanvaardbaar is.

De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een beschermenswaardig familieleven tussen de kinderen en hun oma, aangezien zij sinds 2016 niet meer samenwonen en de oma hen sindsdien niet meer heeft ontmoet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 mei 2020, en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/9988
v-nummers: [nummers]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[naam 1] ,
[naam 2] ,
eiseressen,
gemachtigde: mr. M. Wiersma,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. D.L. Boer.

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eiseressen tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen.
Eiseressen zijn op 25 september 2019 gehoord op hun bezwaar tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 22 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden met een beeldverbinding op 8 mei 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verder waren daarbij aanwezig [naam 3] (referente) en haar echtgenoot [naam 4] .

Overwegingen

1. Eiseressen zijn geboren op [geboortedatum] 2012 en hebben de Surinaamse nationaliteit. Referente is hun oma [1] . Zij heeft op [datum 1] 2016 de voogdij gekregen over eiseressen, omdat de biologische ouders toen nog minderjarig waren. Voor eiseressen zijn op 28 december 2018 aanvragen ingediend om afgifte van een machtiging tot voorlopige verblijf (mvv) in het kader van de procedure Toegang en Verblijf, met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’.
2. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat eiseressen niet voldoen aan de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning. Naar het oordeel van verweerder is namelijk niet gebleken dat eiseressen geen aanvaardbare toekomst hebben in Suriname. Afwijzing van de aanvraag levert volgens verweerder geen schending op van artikel 8 van het EVRM [2] , omdat geen sprake is van een beschermenswaardig familie- en gezinsleven tussen eiseressen en referente.
3. Volgens eiseressen heeft verweerder niet – althans niet zonder nadere motivering – tot het oordeel heeft kunnen komen dat geen sprake is van een situatie dat voor hen in Suriname geen aanvaardbare toekomst is weggelegd. Namens eiseressen is daarbij aangevoerd dat de biologische ouders (al dan niet met hulp) niet in staat zijn voor hen te zorgen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hun gemachtigde gewezen op de omstandigheid dat eiseressen onder voogdij staan van referente. Verder heeft de gemachtigde gewezen op het rapport van het Surinaamse Bureau voor familierechtelijke zaken (hierna: Bufaz) van 17 oktober 2019. Ook is gewezen op de verklaring van arts drs. [naam 5] van 6 mei 2019. Verweerder had volgens eiseressen referente opnieuw moeten horen, omdat pas na de hoorzitting in bezwaar het rapport van Bufaz beschikbaar is gekomen. Ten slotte hebben eiseressen zich beroepen op artikel 8 van het EVRM.
4. Op grond van artikel 3.28 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid worden verleend aan de minderjarige vreemdeling:
a. die als pleegkind in Nederland wil verblijven in het gezin van één of meer Nederlanders of vreemdelingen met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000; en
b. die naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.
Verweerder neemt ingevolge paragraaf B7/3.7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) aan dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst, als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb is weggelegd in het land van herkomst, als sprake is van zodanige omstandigheden, dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd. Verweerder neemt niet aan dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb als het kind verblijft bij zijn ouders in minder welvarende omstandigheden, voor zover die omstandigheden ter plaatse als normaal zijn te beschouwen.
5. Vaststaat dat eiseressen met hun biologische moeder in [plaats] wonen en dat hun biologische vader daar ook in beeld is. Verweerder heeft in zijn beoordeling terecht tot uitgangspunt genomen dat deze ouders in beginsel de eerst aangewezen personen zijn om voor eiseressen te zorgen en dat het voor kinderen van belang is om op te groeien in de directe nabijheid van hun ouders. In dit geval is tevens van belang dat eiseressen samenwonen met hun jongste zusje, over wie hun moeder wel ouderlijk gezag heeft. Zeker nu ook de voogdij van referente over eiseressen destijds is bepaald om reden van de minderjarigheid van moeder, heeft verweerder hieruit kunnen afleiden dat de inmiddels meerderjarige moeder van eiseressen nu in staat moet worden geacht zorg te dragen voor de opvoeding van haar kinderen.
6. Het rapport van Bufaz van 17 oktober 2019 is gebaseerd op een huisonderzoek op [datum 2] en gesprekken met de moeder ( [datum 3] ) en de vader [datum 4] ) van eiseressen. Bufaz kenschetst de woonsituatie van eiseressen als niet hygiënisch. Concreet wordt gesproken over een onverzorgde, slordige (stoffige en niet opgeruimde) en niet kindvriendelijke woonruimte. Vader en moeder wonen niet meer bij elkaar. Uit het rapport volgt verder dat eiseressen naar school gaan en door referente vanuit Nederland financieel worden ondersteund. Moeder heeft tegenover Bufaz onder meer verklaard dat zij ieder moment uit huis gezet kan worden. Ook heeft zij in het gesprek met Bufaz toegegeven dat zij drugs gebruikt. Verder heeft zij verklaard dat zij niet kan werken, omdat zij constant met de kinderen bezig moet zijn. Vader heeft tegenover Bufaz onder meer verklaard dat hij de kinderen niet kan opnemen omdat hij dan niet op zoek kan naar werk. Bufaz concludeert uit het onderzoek dat de ouders een lakse houding hebben, niet werken en geen moeite doen om een baan te vinden. Zij worden onderhouden door referente. Volgens Bufaz zijn eiseressen gezien de situatie en gedrag van de ouders beter af bij referente.
7. Hoewel uit het voorgaande geen positief beeld naar voren komt, heeft verweerder terecht overwogen dat hieruit niet blijkt dat de ouders van eiseressen niet in staat zijn om hen te verzorgen en op te voeden. Uit het rapport blijkt evenmin dat Bufaz de huidige leefsituatie bij de moeder zodanig in strijd acht met de belangen van eiseressen dat uithuisplaatsing wordt overwogen. De gestelde dreiging van uitzetting uit de woning is niet objectief onderbouwd. Evenmin is aangetoond dat familie of hulpinstanties in Suriname niets kunnen betekenen in de verbetering van de situatie. Ook kan referente de ondersteuning vanuit Nederland voortzetten. Ten slotte is gesteld, noch gebleken dat de materiële omstandigheden van eiseressen gemeten naar Surinaamse maatstaven abnormaal zijn.
8. De verklaring van arts [naam 5] dwingt evenmin tot een andere conclusie. Deze verklaring luidt dat de moeder bekend is met drugsgebruik, dat zij reeds langere tijd werkloos is en dat zij niet in staat wordt geacht om zelfstandig op verantwoorde wijze zorg te dragen voor haar kinderen. Met deze verklaring wordt niet duidelijk op welke wijze genoemde omstandigheden van de moeder er concreet aan in de weg zouden staan dat zij haar kinderen opvoedt. Verder blijkt niet in hoeverre de conclusie van de arts is gebaseerd op een medisch-deskundige beoordeling.
9. Voor zover namens eiseressen is gesteld dat verweerder op grond van het beeld dat uit de beide stukken naar voren komt nader onderzoek had moeten doen naar de omstandigheden in Suriname, geldt dat het allereerst op de weg van eiseressen ligt om te onderbouwen dat sprake is van een leefsituatie die door verweerder redelijkerwijs niet anders dan als onaanvaardbaar kan worden bestempeld en waarin geen verbetering te verwachten valt. Hiervan is met genoemde stukken niet gebleken.
10. Op grond van artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord over feiten of omstandigheden die bekend worden na het horen op bezwaar en die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn. In dit geval is het rapport van Bufaz eerst na de hoorzitting van 25 september 2019 opgesteld en door eiseressen overgelegd. Daarbij hebben zij kunnen toelichten welke betekenis het stuk volgens hen dient te hebben. Het rapport, dat door verweerder is betrokken bij het bestreden besluit, geeft geen ander beeld van de leefomstandigheden van eiseressen dan reeds op de hoorzitting in bezwaar is besproken en vormt geen onderbouwing van de stelling van eiseressen in bezwaar dat sprake is van een blijvend onaanvaardbare situatie. Aldus was de inhoud van het rapport niet van aanmerkelijk belang voor het beoordelen van het bezwaar en hoefden eiseressen niet in de gelegenheid te worden gesteld om nader te worden gehoord.
11. Verweerder heeft tot slot terecht uiteengezet dat tussen eiseressen en referente geen sprake is van beschermenswaardig familieleven. Tot aan het vertrek van referente naar Nederland was er weliswaar sprake van samenwoning, maar referente heeft Suriname in 2016 verlaten, toen eiseressen vier jaar oud waren. Referente heeft hen sindsdien niet meer ontmoet. De gestelde omstandigheid dat referente vanuit Nederland veelvuldig contact met hen heeft en geld en pakketjes opstuurt, is onvoldoende voor de vaststelling dat sprake is van een meer dan gebruikelijke, hechte persoonlijke band tussen referente en haar kleinkinderen.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.grootmoeder vaderszijde
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden