In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben twee Surinaamse pleegkinderen, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. M. Wiersma, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. D.L. Boer. De aanvragen werden afgewezen op 4 maart 2019, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 22 november 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het beroep op 8 mei 2020 gehouden via een beeldverbinding.
De rechtbank overweegt dat de eiseressen, geboren in 2012, onder voogdij staan van hun oma, die in 2016 de voogdij over hen heeft verkregen. De staatssecretaris heeft de aanvragen afgewezen omdat niet is aangetoond dat de kinderen geen aanvaardbare toekomst in Suriname hebben. De rechtbank stelt vast dat de biologische ouders van de kinderen in Suriname wonen en dat de ouders in beginsel de eerst aangewezen personen zijn om voor hen te zorgen. De rechtbank concludeert dat de ouders, ondanks hun huidige omstandigheden, in staat zijn om voor de kinderen te zorgen en dat er geen objectieve onderbouwing is voor de stelling dat de leefsituatie in Suriname onaanvaardbaar is.
De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een beschermenswaardig familieleven tussen de kinderen en hun oma, aangezien zij sinds 2016 niet meer samenwonen en de oma hen sindsdien niet meer heeft ontmoet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 mei 2020, en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.