ECLI:NL:RBDHA:2020:5047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2650
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak zonder griffierecht

Op 8 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had op 20 april 2020 aangegeven het griffierecht niet te kunnen betalen. De rechtbank verzocht verzoekster om gegevens over haar inkomen en vermogen, maar verzoekster heeft hier niet op gereageerd. Op 15 mei 2020 werd haar beroep op betalingsonmacht afgewezen. De griffier heeft verzoekster op 16 mei 2020 geïnformeerd over het verschuldigde griffierecht van € 178,-, maar dit bedrag is niet binnen de gestelde termijn betaald.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet in haar verzoek om een voorlopige voorziening kan worden ontvangen, omdat het griffierecht niet is voldaan. De voorzieningenrechter heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zonder zitting uitspraak te doen, aangezien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was. Er zijn geen omstandigheden gebleken die zouden leiden tot een andere beslissing, en er is ook geen aanleiding om proceskosten toe te wijzen aan een van de partijen.

De uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de beslissing niet op een openbare zitting uitgesproken, maar zal deze later alsnog worden gedaan. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2650
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 juni 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Artikel 8:82, eerste lid, eerste volzin, van de Awb, bepaalt dat van de indiener van het verzoekschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:82, tweede lid, juncto artikel 8:41, tweede lid, van de Awb deelt de griffier de indiener mede dat het verschuldigde bedrag binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Verzoekster heeft de rechtbank op 20 april 2020 laten weten het griffierecht niet te kunnen betalen. De rechtbank heeft verzoekster bij aangetekende brief van 20 april 2020 verzocht om gegevens over haar inkomen en vermogen over te leggen. Deze brief is op 21 april 2020 op het adres van verzoekster bezorgd. Aan dit verzoek heeft verzoekster niet voldaan. Bij brief van 15 mei 2020 is het beroep op betalingsonmacht dan ook afgewezen.
Bij brief van 16 mei 2020 heeft de griffier verzoeker medegedeeld dat zij een recht van
€ 178,- verschuldigd is. Dat bedrag is echter niet binnen de in artikel 8:82, tweede lid, van de Awb gestelde termijn op de rekening van de rechtbank bijgeschreven dan wel ter griffie gestort.
De voorzieningenrechter is niet gebleken van enige omstandigheid die tot het achterwege blijven van niet-ontvankelijkverklaring zou moeten leiden. Verzoeker kan derhalve reeds op grond van het vorenstaande niet in haar verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb worden ontvangen. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de voorzieningenrechter evenmin gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank verklaart het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier, op 8 juni 2020.
griffier voorzieningenrechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze beslissing niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.