ECLI:NL:RBDHA:2020:5041
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voorrangsverklaring op basis van Huisvestingsverordening Den Haag
Op 8 juni 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een voorrangsverklaring, omdat zij na het verbreken van haar relatie bij haar moeder was ingetrokken met haar twee kinderen. De aanvraag werd afgewezen door verweerder, die stelde dat de problematische woonsituatie van eiseres voorzienbaar was en dat zij zich had kunnen melden bij de gemeentelijke noodopvang. Eiseres voerde aan dat zij buiten eigen schuld in deze situatie was geraakt en dat haar aanvraag beoordeeld moest worden naar de situatie op 2 september 2018, toen zij haar vorige woning moest verlaten.
De rechtbank oordeelde dat verweerder de aanvraag om een voorrangsverklaring terecht had afgewezen. Eiseres had zelf gekozen om bij haar moeder in te trekken, ondanks dat zij op de hoogte was van de medische problemen van haar moeder en de beperkte ruimte in de woning. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet had aangetoond dat zij geen gebruik kon maken van de gemeentelijke noodopvang, en dat haar situatie niet voldoende onderscheidend was van die van andere woningzoekenden in de regio. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in het kader van de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019, die gunstiger was voor eiseres dan de nieuwe verordening die op 1 juli 2019 in werking was getreden.