ECLI:NL:RBDHA:2020:5041

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6574
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voorrangsverklaring op basis van Huisvestingsverordening Den Haag

Op 8 juni 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een voorrangsverklaring, omdat zij na het verbreken van haar relatie bij haar moeder was ingetrokken met haar twee kinderen. De aanvraag werd afgewezen door verweerder, die stelde dat de problematische woonsituatie van eiseres voorzienbaar was en dat zij zich had kunnen melden bij de gemeentelijke noodopvang. Eiseres voerde aan dat zij buiten eigen schuld in deze situatie was geraakt en dat haar aanvraag beoordeeld moest worden naar de situatie op 2 september 2018, toen zij haar vorige woning moest verlaten.

De rechtbank oordeelde dat verweerder de aanvraag om een voorrangsverklaring terecht had afgewezen. Eiseres had zelf gekozen om bij haar moeder in te trekken, ondanks dat zij op de hoogte was van de medische problemen van haar moeder en de beperkte ruimte in de woning. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet had aangetoond dat zij geen gebruik kon maken van de gemeentelijke noodopvang, en dat haar situatie niet voldoende onderscheidend was van die van andere woningzoekenden in de regio. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in het kader van de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019, die gunstiger was voor eiseres dan de nieuwe verordening die op 1 juli 2019 in werking was getreden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6574

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Verspaandonk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks).

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een voorrangsverklaring afgewezen.
Bij besluit van 3 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiseres heeft een aanvraag om een voorrangsverklaring ingediend omdat zij na het verbreken van haar relatie bij haar moeder is ingetrokken met haar twee kinderen. Haar moeder heeft medische problemen en kan de extra zorg niet aan.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat de problematisch woonsituatie voorzienbaar was en eiseres zich had kunnen melden bij de gemeentelijke noodopvang van de dienst Sociale Zaken na het verbreken van haar relatie. Deze mogelijkheid betekent voorts dat eiseres de situatie op een andere wijze kan oplossen, namelijk door gebruik te maken van de genoemde noodopvang. Verweerder heeft dit besluit in bezwaar gehandhaafd. Verweerder heeft ook geen aanleiding gezien de hardheidsclausule toe te passen.
3. Op 1 juli 2019 is de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 in werking getreden. Op grond van artikel 8.1 blijft de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019 van toepassing op bezwaar- en beroepsprocedures betreffende bezwaar- en beroepschriften die vóór de dag van inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend, indien dit voor bezwaarmaker gunstiger is.
Niet in geschil is dat de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019 gunstiger is voor eiseres dan de Huisvestingsverordening Den Haag 2019.
Artikel 29, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019 luidt:
Voor zover woningzoekenden zelf een daartoe strekkend verzoek indienen, verlenen burgemeester en wethouders een voorrangsverklaring aan woningzoekenden die:
[…]
e. buiten eigen schuld en toedoen in een dusdanige situatie verkeren dat zij binnen 3 maanden andere woonruimte behoeven en;
[…]
g. hun betreffende situatie niet op een andere wijze kunnen oplossen.
4. Eiseres voert aan dat zij buiten eigen schuld en toedoen in een situatie is geraakt, waarin zij aanspraak wil maken op een voorrangsverklaring. In september 2018 moest zij met haar twee kinderen vertrekken uit haar voormalige woning vanwege een zeer bedreigende situatie. Haar aanvraag moet beoordeeld worden naar de situatie op 2 september 2018. Zij is bij haar moeder ingetrokken in de hoop en verwachting dat de gemeente hierna iets voor haar zou kunnen betekenen. Met de huidige wetenschap zou zij anders gehandeld hebben, maar dit was haar niet bekend en zij is er niet op gewezen. Als zij zich bij de noodopvang had gemeld en onderdak had gekregen, had zij, zo begrijpt zij, wel voldaan aan de voorwaarden. Zij heeft ervoor gekozen om bij haar moeder te gaan inwonen omdat dit de enige oplossing was die snel voorhanden was. Zij achtte die oplossing op dat moment de meest veilige, ook veiliger dan eventuele noodopvang. Zij ging ervan uit dat dit van haar verwacht werd en wilde geen beslag leggen op andere voorzieningen. De noodzaak van de voorrangsverklaring hangt niet af van de wijze waarop destijds in tijdelijk onderdak is voorzien, maar van de vraag in hoeverre het verantwoord is langere tijd in die vorm van onderdak te verblijven. De woning van haar moeder is veel te klein om tevens huisvesting te bieden aan eiseres en haar kinderen. Zij heeft nooit de intentie gehad er lang gebruik van te maken.
5. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder de aanvraag om een voorrangsverklaring ten onrechte op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Huisvestingsverordening 2015-2019 heeft afgewezen. Zoals verweerder heeft gesteld heeft eiseres, nadat zij de woning, waar zij met haar toenmalige partner tot augustus 2018 verbleef, buiten eigen schuld en toedoen had verlaten, er zelf voor gekozen om met haar kinderen bij haar moeder in te trekken. De rechtbank is van oordeel dat dit voor haar eigen rekening en risico komt. Het was eiseres bekend dat haar moeder medische problemen had en zij was op de hoogte van de afmetingen van de woning. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiseres zich had kunnen laten informeren bij de gemeente en/of zich had kunnen wenden tot de noodopvang. Voorts heeft eiseres niet inzichtelijk gemaakt waarom zij thans geen gebruik zou kunnen maken van de gemeentelijke noodopvang van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten om zo haar woonprobleem op andere wijze op te lossen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder g, van de Huisvestingsverordening 2015-2019.
6. Eiseres voert verder aan dat niet is gebleken dat verweerder bij de beoordeling of toepassing moet worden gegeven aan de hardheidsclausule rekening heeft gehouden met de uitgangspositie van 2 september 2018, die aanleiding is geweest voor de problemen die eiseres, haar kinderen en haar moeder nu ondervinden.
7. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de huidige woonsituatie van eiseres en haar twee kinderen zorgelijk is, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de situatie van eiseres zich niet of onvoldoende onderscheidt van de die van vele andere mensen in de Haagse regio die in een soortgelijke woonsituatie verkeren. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er veel woningzoekenden zijn en er een beperkt aantal sociale huurwoningen beschikbaar is. De bedreigende situatie die heeft gemaakt dat eiseres haar eerdere woning heeft verlaten, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu zij – zoals hiervoor overwogen – daarna de mogelijkheid had haar woonprobleem op een andere wijze op te lossen.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is gedaan op 8 juni 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare zitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.