ECLI:NL:RBDHA:2020:5040
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voorrangsverklaring op basis van huisvestingsverordening Den Haag
In deze zaak heeft eiseres, die psychische klachten ervaart en in een woning verblijft die haar negatieve herinneringen oproept, een aanvraag ingediend voor een voorrangsverklaring op basis van de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, omdat eiseres naar verwachting binnen drie maanden een andere woning zou kunnen vinden. Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de afwijzing terecht is. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij niet in staat is om in een kamer of studio te wonen, en dat haar huidige situatie niet zo schrijnend is dat zij recht heeft op een voorrangsverklaring. De rechtbank benadrukt dat de aanvraag om een voorrangsverklaring alleen betrekking heeft op eiseres en niet op haar minderjarige zoon, die bij zijn vader woont. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van verweerder.