ECLI:NL:RBDHA:2020:5040

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5420
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voorrangsverklaring op basis van huisvestingsverordening Den Haag

In deze zaak heeft eiseres, die psychische klachten ervaart en in een woning verblijft die haar negatieve herinneringen oproept, een aanvraag ingediend voor een voorrangsverklaring op basis van de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, omdat eiseres naar verwachting binnen drie maanden een andere woning zou kunnen vinden. Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de afwijzing terecht is. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij niet in staat is om in een kamer of studio te wonen, en dat haar huidige situatie niet zo schrijnend is dat zij recht heeft op een voorrangsverklaring. De rechtbank benadrukt dat de aanvraag om een voorrangsverklaring alleen betrekking heeft op eiseres en niet op haar minderjarige zoon, die bij zijn vader woont. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5420

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Bingöl),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G.M. Otte).

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een voorrangsverklaring afgewezen.
Bij besluit van 16 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiseres heeft een voorrangsverklaring aangevraagd, omdat zij thans de voormalige echtelijke woning huurt van haar ex-echtgenoot. Het verblijf in de woning roept negatieve herinneringen op en maakt dat zij zich ongewild opnieuw in een afhankelijke positie van haar ex-echtgenoot bevindt. Zij heeft psychische klachten en het verblijf in de huidige woning is niet bevorderlijk voor haar herstel. Ook is de huidige woning volgens eiseres niet bevorderlijk voor de psychische gesteldheid van haar zoon, met wie zij een omgangsregeling probeert uit te oefenen.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres naar verwachting binnen drie maanden een woning kan vinden als zij actief reageert (artikel 29, eerste lid, aanhef en onder f, van de Huisvestingsverordening 2015-2019). Verweerder heeft een woning in [plaats] voor de leeftijdscategorie 50+ genoemd die geschikt is voor één tot twee personen. Deze woning is geaccepteerd door iemand met een kortere inschrijfduur. Voorts heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat eiseres haar woonprobleem op andere wijze kan oplossen (artikel 29, eerste lid, aanhef en onder g, van de Huisvestingsverordening 2015-2019). Eiseres heeft niet aangetoond dat zij de woning waar zij verblijft moet verlaten. Bij huiselijk geweld kan zij haar woonprobleem oplossen door zich te melden bij de vrouwenopvang. Zij heeft niet aangetoond dat voor haar lichamelijke en geestelijke klachten geen behandeling mogelijk is zolang zij in de huidige woning blijft.
Verweerder heeft de afwijzing in bezwaar, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, gehandhaafd. Duidelijk is dat eiseres een nieuwe woonomgeving nodig heeft voor haar herstel, maar dat betekent niet dat zij recht heeft op een voorrangsverklaring of dat dit de enige manier is om zelfstandig te gaan wonen. Zij maakt met haar huidige inschrijfduur kans op een woning voor één persoon. Ook zou zij kunnen reageren op woningen buiten Den Haag. Een hulpverleningstraject kan ook in een andere gemeente worden opgestart met een warme overdracht. Er is geen contra-indicatie voor het zoeken naar een kamer of studio. Op dit moment zoekt zij alleen voor zichzelf. Eiseres heeft niet binnen de daartoe gestelde termijn een medische verklaring ingediend om aan te tonen dat zij niet op een kamer of studio kan wonen.
3. Op 1 juli 2019 is de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 in werking getreden. Op grond van artikel 8.1 blijft de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019 van toepassing op bezwaar- en beroepsprocedures betreffende bezwaar- en beroepschriften die vóór de dag van inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend, indien dit voor bezwaarmaker gunstiger is.
Niet in geschil is dat de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019 gunstiger is voor eiseres dan de Huisvestingsverordening Den Haag 2019.
Artikel 29, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019 luidt:
Voor zover woningzoekenden zelf een daartoe strekkend verzoek indienen, verlenen burgemeester en wethouders een voorrangsverklaring aan woningzoekenden die:
[…]
f. naar verwachting bij toepassing van de in artikel 19, eerste lid, bedoelde volgordecriteria niet binnen de termijn van drie maanden andere woonruimte zullen krijgen en
g. hun betreffende situatie niet op een andere wijze kunnen oplossen.
4. Eiseres voert aan dat zij ernaar streeft binnen afzienbare tijd met haar minderjarige zoon samen te gaan wonen. Het hoofdverblijf van haar zoon is aan haar toegewezen. Dat haar zoon verblijft bij vader is een tijdelijke oplossing. Een 50+ woning is niet geschikt voor een minderjarig kind. Verder kan zij geen woning buiten Den Haag zoeken. Zij heeft een sociaal netwerk in Den Haag en haar psychiater heeft geadviseerd om haar behandelingen binnen de regio te laten plaatsvinden. Door haar financiële situatie en sociale problematiek behoort een kamer huren niet tot de mogelijkheden. Bovendien is er dan geen ruimte om haar zoon op te vangen. Haar psychosociale situatie maakt het noodzakelijk dat zij op korte termijn andere woonruimte krijgt. Verweerder had advies moeten aanvragen bij de GGD en de aanvraag inhoudelijk moeten behandelen. Ten onrechte is de in bezwaar overgelegde medische verklaring niet meegenomen bij het bestreden besluit. De medische verklaring kon niet tijdig worden aangeleverd vanwege een wachtlijst bij Max Ernst en de datum van de intake.
5. De rechtbank overweegt dat, zoals verweerder terecht heeft gesteld, de aanvraag om een voorrangsverklaring alleen betrekking heeft op eiseres en niet ook op haar zoon, die bij zijn vader woont. Bij de aanvraag kunnen dan ook geen meeverhuizende kinderen worden betrokken. Een 50+ woning is geschikt voor eiseres alleen. Verweerder heeft gesteld dat zij voor dit soort woningen sneller in aanmerking komt dan voor een “reguliere” woning. Nu eiseres in aanmerking had kunnen komen voor de 50+ woning in [plaats] heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres naar verwachting binnen drie maanden een woning kan vinden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder f, van de Huisvestingsverordening 2015-2019. Niet valt in te zien dat een omgangsregeling met haar zoon niet zou kunnen worden opgestart vanuit een 50+ woning. Dit geldt eveneens voor een kamer of een studio. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij niet in staat kan worden geacht om in een kamer of studio in de private sector te wonen. Zoals verweerder heeft gesteld kan een woning met meerdere ruimten, waarin eiseres zich tijdens de omgang met haar zoon kan terugtrekken wenselijk zijn, maar dit is geen medische/psychische reden die tot de conclusie zou moeten leiden dat het wonen op een kamer of studio onmogelijk is voor eiseres. Zij heeft verder niet onderbouwd dat zij financieel niet in staat is om woonruimte op de particuliere markt te huren.
Bovendien is niet aangetoond dat er een acute noodzaak bestaat om eiseres door middel van een voorrangsverklaring van andere woonruimte te voorzien. Uit de in bezwaar overgelegde stukken volgt niet dat zij voor haar persoonlijke problematiek niet behandeld kan worden zolang zij in de huidige woning blijft.
Verweerder heeft de verklaring van de psychiater van 8 juli 2019, die buiten de termijn is ingediend, niet hoeven meenemen bij het bestreden besluit. Overigens blijkt uit deze verklaring en de verklaringen die eiseres in beroep heeft ingediend dat behandeling binnen de regio nodig lijkt en dat het wenselijk is dat een andere woning wordt gezocht. Uit deze verklaringen blijkt niet dat het niet mogelijk is voor eiseres om zelf haar woonprobleem op te lossen.
Nu niet is voldaan aan de bovenliggende voorwaarden van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder f en g, van de Huisvestingsverordening 2015-2019 heeft verweerder de aanvraag terecht niet nader inhoudelijk beoordeeld en bestond er geen aanleiding om advies aan te vragen bij de GGD.
Verweerder heeft voorts in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de situatie van eiseres niet schrijnender is dan soortgelijke gevallen waarin verweerder de aanvraag om een voorrangsverklaring heeft moeten afwijzen.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is gedaan op 8 juni 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare zitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.