ECLI:NL:RBDHA:2020:5027

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3618
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en wegslepen van voertuigen in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij bestuursdwang was toegepast door zijn auto met kenteken [kentekennummer] weg te slepen en in bewaring te stellen. Dit besluit volgde op een parkeerverbod dat gold op de plek waar de auto was geparkeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto op 31 januari 2019 was aangetroffen op een parkeergelegenheid waar op dat moment een parkeerverbod gold van 07.00 tot 16.00 uur. De eiser betoogde dat hij zijn auto op 28 januari 2019 had geparkeerd, voordat het verbod van kracht werd, en verzocht om vergoeding van de kosten voor het wegslepen van zijn auto.

De rechtbank overwoog dat de auto van eiser in strijd met het parkeerverbod stond geparkeerd en dat er geen bewijs was dat de auto al geparkeerd stond op het moment dat het verkeersbord werd geplaatst. De rechtbank concludeerde dat verweerder op goede gronden had gehandeld door de auto weg te slepen en dat er geen aanleiding was voor teruggave van de wegsleep- en stallingskosten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De uitspraak is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/3618

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bestuursdwang toegepast door de auto van eiser met kenteken [kentekennummer] weg te slepen en in bewaring te stellen.
Bij besluit van 16 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder en eiser hebben nadere stukken ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op 31 januari 2019 is de auto van eiser met kenteken [kentekennummer] door toezichthouders aangetroffen op een parkeergelegenheid aan de [laan] , ter hoogte van huisnummer [huisnummer] , te [plaats] . Hier gold op dat moment een parkeerverbod tussen 07.00 en 16.00 uur. Verweerder heeft daarop de auto weggesleept en in bewaring gesteld.
2. Ingevolge artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw) behoort tot de bevoegdheid van burgemeester en wethouders tot toepassing van bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet, de bevoegdheid tot het overbrengen en in bewaring stellen van een op een weg staand voertuig, indien met het voertuig een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift wordt overtreden en bovendien verwijdering van het voertuig noodzakelijk is in verband met het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen.
Ingevolge artikel 173, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw worden bij algemene maatregel van bestuur de soorten van de in artikel 170, eerste lid, onderdeel c, bedoelde weggedeelten en wegen aangewezen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, van dit artikel worden bij gemeentelijke verordening nadere regels gesteld ter uitvoering van de artikelen 170 tot en met 172 en de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur. Die regels betreffen in elk geval, wil het gemeentebestuur bestuursdwang kunnen toepassen in gevallen als bedoeld in artikel 170, eerste lid, onder c, ook de aanwijzing van de desbetreffende wegen en weggedeelten.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder sub d, onder 3, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) mag de bestuurder zijn voertuig niet parkeren op een parkeergelegenheid op dagen of uren waarop dit blijkens het onderbord is verboden.
Ingevolge artikel 2 van de Wegsleepverordening Gemeente Den Haag zijn als wegen bedoeld in artikel 170, eerste lid aanhef en onder c, van de WVW alle wegen en weggedeelten aangewezen voor zover ze behoren tot een van de in artikel 2 van het Besluit bedoelde soorten van wegen en weggedeelten.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder c, onder 3, van het Besluit wegslepen van voertuigen zijn de soorten van weggedeelten en wegen, bedoeld in artikel 173, eerste lid, onderdeel a, van de wet, onder meer parkeergelegenheden, aangeduid door bord E4 van bijlage 1 bij het RVV 1990, waarbij ofwel op een onderbord de dagen of uren waarop het parkeren is verboden wordt aangegeven.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het volgens het onderbord E4 verboden is op de desbetreffende parkeergelegenheid te parkeren op 31 januari 2019, tussen 07.00 en 16.00 uur. Het onderbord is op 28 januari 2019 om 12:45 uur geplaatst. Uit de kentekenlijst blijkt dat op het moment van de plaatsing van de verkeersborden geen voertuigen aan de [laan] ter hoogte van huisnummer [huisnummer] stonden geparkeerd.
4. Eiser betoogt dat zijn auto ten onrechte is weggesleept. Hij voert daartoe aan dat hij zijn auto op maandag 28 januari 2019 tussen 06:45 en 07:00 uur op de desbetreffende parkeergelegenheid heeft geparkeerd. Op dat moment gold het parkeerverbod niet en was dit ook nog niet bekend, nu deze borden die middag pas zijn geplaatst. De rest van de week heeft hij geen gebruik gemaakt van zijn auto en hij heeft ook een ander geen toestemming gegeven om gebruik te maken van zijn auto. Hij verzoekt dan ook om vergoeding van de door hem betaalde kosten voor het wegslepen van zijn auto.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Niet in geschil is dat de auto van eiser in strijd met een parkeerverbod stond geparkeerd. Evenmin is in geschil dat op de kentekenlijst niet staat vermeld dat de auto van eiser ten tijde van het plaatsen van de borden stond geparkeerd ter hoogte van huisnummer [huisnummer] .
Anders dan eiser betoogt, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet van de in beroep overgelegde kentekenlijst heeft mogen uit gaan. Op die lijst staat de auto van eiser niet vermeld als auto die er al geparkeerd stond op het moment dat het verkeersbord werd geplaatst en het verbod inging. Wel zijn er foto’s overgelegd dat de auto van eiser stond geparkeerd ten tijde van het verbod. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de kentekenlijst niet klopt.
Eiser heeft in beroep een overzicht van de transacties van zijn ov-chipkaart overgelegd. De transacties lijken het verhaal van eiser, dat hij die week met de tram naar en van zijn werk is gereisd, te ondersteunen, maar daarmee heeft eiser niet aangetoond dat hij in die week verder geen gebruik heeft gemaakt van zijn auto.
5.2
Verweerder heeft de auto dan ook op goede gronden weggesleept. Voor teruggave van de wegsleep- en stallingskosten is dan ook geen aanleiding.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier op 26 mei 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.