ECLI:NL:RBDHA:2020:5018

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
NL19.20123
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse nationaliteit op basis van bekering en vrees voor vervolging door inlichtingendienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Iraanse nationaliteit. De eiser had op 25 april 2018 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij vreesde voor vervolging door de Iraanse inlichtingendienst vanwege zijn steun aan een mensenrechtenactivist en zijn bekering van de islam naar het christendom. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat de vrees van de eiser niet aannemelijk werd geacht. De rechtbank heeft de zaak behandeld en op 10 maart 2020 een zitting gehouden, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank overwoog dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn vrees voor vervolging en dat zijn verklaringen over zijn bekering te algemeen waren. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat de verklaringen van de eiser niet overtuigend waren. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk was bekeerd tot het christendom en dat zijn vrees voor de inlichtingendienst niet geloofwaardig was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees op het ontbreken van aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, en is bekendgemaakt op 18 juni 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.20123

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Hijma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Houben).

ProcesverloopBij besluit van 6 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraanse nationaliteit en geboren op [geboortedatum] .
1.1
Eiser heeft op 25 april 2018 een asielaanvraag ingediend en daaraan, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Eiser vreest primair voor de Iraanse inlichtingendienst die hem heeft verhoord vanwege zijn bezoek en (humanitaire) steun in 2008-2010 aan de tot executie veroordeelde leraar en mensenrechtenactivist [mensenrechtenactivist] en de ontmoeting in Italië met demonstrant en opstandeling [demonstrant] (alias [demonstrant] ) . De vrees van eiser is versterkt doordat hij in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten staat doordat eiser afstand heeft gedaan van het islamitisch geloof en zich heeft bekeerd tot het christendom.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser de afvalligheid van de islam, de gestelde bekering en de daaruit voortvloeiende problemen niet aannemelijk heeft gemaakt en de negatieve aandacht van de autoriteiten (inlichtingendienst) vanwege de steun aan [mensenrechtenactivist] en ontmoeting met [demonstrant] niet geloofwaardig wordt geacht.
Afvalligheid van de islam en bekering tot het christendom en de daaruit voortvloeiende problemen:
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de afkeer van de islam en de bekering tot het christendom niet aannemelijk heeft geacht. De politieke situatie in Iran en het geloof zijn niet makkelijk te scheiden. Zo is het aannemelijk dat de afkeer van de autoriteiten ook afwending van de islam teweeg brengt, gelet op de bijzondere karakter van de islamitische revolutie in Iran die hij in de belangrijkste vormende jaren van zijn leven heeft meegemaakt. Eiser is in de nasleep van de revolutie in naam van de islam vanwege religieuze activiteiten opgepakt, gedetineerd en veroordeeld door een islamitische rechter. Bij dergelijk ingrijpende ervaringen, waarbij religie en handelen van autoriteiten samenvallen, is het niet vreemd dat een negatieve associatie ontstaat en dat eiser zich afwendt van de islam. Door de sterke individuele ervaringen onderscheid deze zaak zich. In de periode tussen zijn 20ste en 48ste hield eiser zich passief aan de islamitische leefregels voor zover het maatschappelijk verkeer dat vergde. Eiser heeft zijn leven voortgezet, hij had geen keuze. Eiser geloofde in die periode niet meer in de islam. Het relaas past in dat beeld en is niet onlogisch. Een andere reden om de islam definitief de rug toe te keren, was het feit dat eiser de islam rechtstreeks verantwoordelijk hield voor de dood van [mensenrechtenactivist] .
Eiser heeft ten aanzien van de bekering voldoende uitleg gegeven over wat verlossing betekent. Hij heeft uit het naast algemene begrippen ook veel kernbegrippen gehanteerd. Eiser heeft er handen en voeten aan gegeven. Over de wijze waarop het christendom en de daarin gevonden verlossing in zijn dagelijks leven vorm en inhoud hebben gekregen verwijst eiser ter adstructie naar een in beroep ingebrachte verklaring en in de zienswijze overgelegde schrijven van [naam 1] waarin wordt ingegaan op de betekenis van de verlossing voor eiser. Dat eiser mogelijk niet in staat is dit zelf heel goed onder woorden te brengen betekent niet dat er geen sprake kan zijn van een oprechte geloofsovertuiging en beleving, zoals deze wel blijkt uit voormeld schrijven.
3.1
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:888, volgt dat indien een vreemdeling afkomstig is uit een land waar men overwegend een andere geloofsovertuiging heeft, dan wel waar de eerdere geloofsovertuiging van een vreemdeling de enige maatschappelijk aanvaarde godsdienst of staatsgodsdienst is en het zich bekeren tot een andere geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel of strafbaar is, de vreemdeling overtuigend dient te verklaren waarom hij zich van die godsdienst heeft afgekeerd en zich heeft bekeerd tot het christendom.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser ten aanzien van de afvalligheid en bekering te algemeen en onvoldoende overtuigend zijn.
Verweerder heeft eiser, die vanaf zijn vijftiende-zestiende niet meer meedeed aan religieuze verplichtingen, kunnen tegenwerpen dat hij niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij eerst na de executie van [mensenrechtenactivist] op [datum] 2010 besloot zich af te keren van de islam en te bekeren tot en in 2012/2013, na kennismaking met [naam 2] , te verdiepen in het christendom, wat in een islamitisch land als Iran verregaande consequenties teweeg kan brengen. Verweerder heeft het vorenstaande bevreemdingwekkend kunnen vinden, te meer daar eiser verwijst naar het bijzondere karakter van de islamitische revolutie in Iran van 1979 welke hij in de belangrijkste vormende jaren van zijn leven heeft meegemaakt en waarbij hij in naam van de islam is opgepakt, gedetineerd en veroordeeld. Verweerder heeft kunnen tegenwerpen dat de verklaringen van eiser meer zien op de manier waarop de regering de islam toepast en exporteert. Voorts heeft verweerder er op kunnen wijzen dat afkerig staan ten aanzien van het Iraanse regime niet per definitie gelijk is aan afvalligheid van de islam.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt waarom en hoe ‘liefde, vergiffenis en verlossing’ juist gerelateerd zijn aan het christelijke geloof en waarom hij dit niet kon vinden in de islam en hoe de door hem gestelde gevonden verlossing in zijn dagelijkse leven vorm en inhoud heeft gekregen. Verweerder heeft er ook op kunnen wijzen dat eiser op het gebied van kennis en activiteiten tekort schiet met zijn verklaringen. Zo mag van eiser verwacht worden dat hij kan vertellen bij wat voor soort kerk hij zich heeft aangesloten en waarom hij zich daarbij heeft aangesloten. Eiser heeft enkel verklaard dat hij alleen maar heeft gevraagd waar een protestante kerk in de buurt was en zich daarbij aangesloten.
Niet gebleken is dat eiser de verschillen weet tussen de protestante en katholieke stroming en eiser weet slechts summiere antwoorden te geven op kennisvragen, zo weet eiser vrijwel niets concreets te vertellen over de evangeliën. Eiser weet voorts niet waarover is gesproken tijdens de laatste bijbel les, die een week voor het nader gehoor heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft dat bevreemdend kunnen vinden nu eiser stelt een actieve kerkganger te zijn, bijbel studie te volgen én te evangeliseren Het voorgaande doet verder afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn gestelde bekering tot het christendom.
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien heeft verweerder tot de conclusie kunnen doen leiden dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt te zijn bekeerd.
De beroepsgrond slaagt niet.
Negatieve aandacht inlichtingendienst wegens steun aan [mensenrechtenactivist] en ontmoeting met [demonstrant] :
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig acht dat hij door zijn contacten in Italië in de negatieve aandacht van de autoriteiten (inlichtingendienst) is geraakt en bij terugkeer naar Iran vervolging te vrezen heeft. Die vrees is versterkt door de vondst van christelijk materiaal. Eiser is zich onveilig gaan voelen en is opgeroepen na zijn terugkeer. Eiser heeft een duidelijke concrete aanleiding voor zijn aanhouding genoemd. Eiser heeft geen schriftelijke bewijzen, maar de verklaringen zijn dusdanig gedetailleerd en uitvoerig (onder meer over hoe het is gegaan en door wie eiser is ondervraagd) dat verweerder in redelijkheid niet kan zeggen dat deze niet op waarheid en persoonlijke ervaring berusten. In dit verband wijst eiser op werkinstructie 2014/10, waarin onder 3.2.1.1. gedetailleerde en specifieke verklaringen, die wijzen op persoonlijke, individuele ervaringen, als een interne geloofwaardigheidsfactor worden aangemerkt.
4.1
Zoals verweerder heeft tegengeworpen, heeft eiser geen enkel (indicatief) bewijs overgelegd waaruit blijkt dat hij (vriendschappelijk) in contact heeft gestaan met [mensenrechtenactivist] . Voorts heeft verweerder bij zijn standpunt kunnen betrekken dat eiser vaag verklaart over de verhoren die hij bij de inlichtingendienst zou hebben ondergaan. Met name heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat niet uit de verklaringen blijkt waarom de inlichtingendienst 7 jaar na de executie van [mensenrechtenactivist] nog interesse zou tonen voor eiser en zijn contacten met [mensenrechtenactivist] en eiser heeft daar ook geen aannemelijke verklaring voor gegeven. Daar komt bij dat eiser in die periode meermaals legaal het land uit is gereisd. Dat eiser uitgebreid en gedetailleerd heeft verklaard en hij alleen heeft kunnen uitreizen met behulp van een reisagent, is onvoldoende om dit niet aan eiser tegen te werpen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Volgorde van toetsen asielmotieven:
5. Eiser heeft ter zitting nog aangevoerd dat verweerder ten onrechte eerst de bekering heeft beoordeeld, nu de primaire vrees van eiser is gebaseerd op zijn vrees voor de inlichtingendienst vanwege zijn contacten in het buitenland. Die vrees is versterkt door de vondst van christelijk materiaal. De primaire vrees heeft in de besluitvorming ten onrechte een ondergeschikte positie.
5.1
Voor zover eiser hiermee stelt dat verweerder onvoldoende aandacht heeft besteed aan de gestelde vrees voor de inlichtingendienst, wordt die stelling door de rechtbank niet gevolgd nu verweerder daarop in het voornemen (pagina 7) (pagina 3-4) en besluit voldoende is ingegaan. Dat verweerder eerst de bekering heeft beoordeeld, maakt niet dat het element ‘Negatieve aandacht inlichtingendienst wegens steun aan [mensenrechtenactivist] en ontmoeting met [demonstrant] ’ onvoldoende zou zijn beoordeeld. De grond treft geen doel.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.