ECLI:NL:RBDHA:2020:4991

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
5 juni 2020
Zaaknummer
NL19.10325
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Venezolaanse eiser op grond van niet aannemelijke vrees voor vervolging bij terugkeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Venezolaanse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de aanvraag ongegrond verklaard, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Venezuela te vrezen heeft voor vervolging.

De eiser, geboren in 1995, had zijn aanvraag ingediend op 14 mei 2018, na ontslag te hebben genomen als administratief assistent. Hij stelde dat hij na zijn ontslag lastiggevallen werd door zijn voormalig werkgever en de Colectivos, een paramilitaire groepering. De rechtbank heeft de verklaringen van de eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht, maar de vermoedens over wat hem bij terugkeer te wachten staat, niet aannemelijk geacht.

De rechtbank overwoog dat de eiser zich niet direct na aankomst in Nederland had gemeld voor asiel, wat afbreuk deed aan zijn geloofwaardigheid. Ook de legale en probleemloze uitreis uit Venezuela werd als tegenstrijdig gezien met zijn vrees voor vervolging. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet kon worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico liep op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.10325

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

ProcesverloopBij besluit van 30 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is B. Bakker als tolk verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1995 en heeft de Venezolaanse nationaliteit. Hij heeft op 14 mei 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vanaf januari 2017 als administratief assistent bij het secretariaat van de [bedrijf] heeft gewerkt. Op 24 januari 2018 heeft eiser zijn ontslag ingediend, omdat hij last kreeg van gewetensbezwaren vanwege de door hem verrichte werkzaamheden. Na zijn ontslag is hij lastiggevallen, beledigd en onder druk gezet door zijn voormalig werkgever [werkgever] en door de Colectivos om terug te komen of anders voor de Colectivos te komen werken. Eiser heeft dit steeds geweigerd. Hij kreeg telefoontjes en zij kwamen hem tevens thuis opzoeken. Eiser voelde zich hierdoor niet meer veilig en heeft Venezuela op
2 maart 2018 verlaten.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) werk;
3) ontslag;
4) bezoeken en telefoontjes ten gevolge van ontslag.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst evenals over zijn werk, het nemen van ontslag en de bezoeken en telefoontjes ten gevolge van dit ontslag, geloofwaardig geacht.
Daarentegen heeft verweerder de daaraan door eiser ontleende vermoedens over wat hem bij terugkeer naar Venezuela te wachten staat, niet aannemelijk geacht. Om die reden kan eiser volgens verweerder niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76), (het Vluchtelingenverdrag) en heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd, dat hij wel aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zijn land van herkomst gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging en na terugkeer een reëel en voorzienbaar risico loopt om slachtoffer te worden van een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser verwijst hiertoe allereerst naar zijn zienswijze en verzoekt de rechtbank deze als herhaald en ingelast te beschouwen. Voorts wijst hij erop dat uit zijn asielrelaas blijkt dat hij vanwege de weigering om voor de Venezolaanse autoriteiten te blijven werken en zijn weigering om zich aan te sluiten bij de Colectivos in de bijzondere negatieve aandacht van de autoriteiten en de Colectivos is komen te staan en door hen als tegenstander wordt gezien. Het gegeven dat hij zich niet onverwijld in Nederland heeft gemeld, doet niet af aan de gegrondheid van zijn vrees. Ditzelfde geldt voor de omstandigheid dat een bevriende collega in het geheim een werkgeversverklaring voor hem heeft meegenomen en opgestuurd. De omstandigheid dat eiser zijn land van herkomst legaal en probleemloos heeft kunnen verlaten, doet evenmin af aan zijn vrees. Eiser vindt het niet onaannemelijk dat een paramilitaire, buiten de overheid staande, groepering als de Colectivos de naam van een door hen gezocht persoon niet aan de douane autoriteiten doorgeeft. In Venezuela is bovendien sprake van wanorde en chaos, waardoor aannemelijk is dat de communicatie tussen overheidsinstellingen niet altijd goed verloopt. Uit de context en samenhang van het asielrelaas blijkt dan ook duidelijk dat eiser zijn land van herkomst heeft verlaten omdat hij daar gevaar liep. Eiser benadrukt dat hij met een kopie van een Facebookbericht van [A] heeft aangetoond dat hij is bedreigd met mishandeling en met de dood. Eiser verwijst nog naar de brief van 11 januari 2019 van VluchtelingenWerk Nederland die hij bij de Correcties & Aanvullingen op zijn nader gehoor heeft overlegd.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
De enkele verwijzing naar de zienswijze in de gronden van beroep maakt nog niet dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Verweerder is in het bestreden besluit uitvoerig op de door eiser ingebrachte zienswijze ingegaan. Het is vervolgens aan eiser om in zijn gronden van beroep aan te geven in welke zin verweerder in zijn motivering in het bestreden besluit tekort is geschoten. In het navolgende gaat de rechtbank daarom enkel in op hetgeen eiser in zijn beroepsgronden specifiek tegen het bestreden besluit naar voren heeft gebracht.
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder geloofwaardig heeft geacht dat eiser ontslag heeft genomen en als gevolg daarvan is lastiggevallen door zijn voormalig werkgever en de Colectivos. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of de daaraan door eiser ontleende vermoedens over wat hem bij terugkeer naar Venezuela te wachten staat, aannemelijk zijn.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij deze beoordeling van belang mogen achten dat eiser zich niet direct na binnenkomst in Nederland, maar pas na drie weken, heeft gemeld voor het vragen van asiel. Van een vreemdeling die stelt uit vrees voor zijn leven zijn land van herkomst te hebben verlaten mag worden verwacht dat hij zich direct tot de Nederlandse autoriteiten wendt om bescherming te vragen. Bovendien wonen eisers zus en stiefvader in Nederland, zodat eiser via hen op de hoogte moet zijn van de asielprocedure in Nederland. De stelling van eiser dat hij niet wist hoe hij asiel moest aanvragen en daarom eerst een advocaat heeft benaderd voor advies, heeft verweerder geen verschoonbare reden hoeven vinden voor het pas na drie weken na aankomst in Nederland vragen van asiel.
7.4.
Door verweerder is geloofwaardig geacht dat eiser onder druk is gezet door zijn voormalig werkgever en de Colectivos. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat uit eisers verklaringen niet blijkt dat eiser door hen ook als tegenstander wordt gezien. Zoals uit eisers relaas blijkt, wilde zijn voormalig werkgever dat hij terugkwam dan wel voor de Colectivos zou gaan werken. Zijn voormalig werkgever en de Colectivos kwamen hem hiertoe regelmatig thuis opzoeken, maar zij hebben hem niets aangedaan noch fysiek bedreigd. Uit de bovengenoemde brief van VluchtelingenWerk blijkt ook niet dat juist eiser in de bijzondere negatieve aandacht van de autoriteiten en de Colectivos is komen te staan, nu hieruit naar voren komt dat de Colectivos hard optreden tegen oppositieleden en mensen die demonstreren tegen de regering. Van deelname aan demonstraties tegen de regering of van oppositionele activiteiten is bij eiser geen sprake geweest. Ook met het overgelegde bericht van Facebook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij persoonlijk te vrezen heeft bij terugkeer naar Venezuela. Verweerder heeft terecht overwogen dat een dergelijk bericht niet objectief verifieerbaar is, nu het op verzoek van eiser kan zijn opgesteld. Nader onderzoek door verweerder, zoals is voorgesteld door eiser, kan hier niet aan afdoen. Het is bovendien aan eiser om zijn verklaringen aannemelijk te maken. Uit het bericht zelf kan ook niet afgeleid worden dat het inderdaad afkomstig is van een lid van de Colectivos met de bijnaam [A] . Met het overgelegde Facebookbericht heeft eiser dan ook niet aangetoond dat hij met de dood is bedreigd.
7.5.
Verweerder heeft het verder opmerkelijk kunnen vinden dat eiser een werkgeversverklaring heeft opgevraagd en die ook heeft gekregen terwijl eiser stelt dat hij voor zijn voormalig werkgever heeft te vrezen. Dat deze verklaring al dan niet heimelijk via een vriend die op een andere afdeling werkt, is verkregen, maakt het niet minder opmerkelijk. Tevens heeft verweerder eiser kunnen tegenwerpen dat hij probleemloos en op legale wijze het land heeft kunnen verlaten. Dit strookt immers niet met eisers verklaringen dat hij voor de regering heeft te vrezen. De stelling van eiser dat de Colectivos de namen van gezochte personen niet doorgeven aan de douane en dat vanwege de wanorde en chaos in Venezuela de communicatie tussen overheidsinstellingen niet altijd goed verloopt, is enkel een veronderstelling van eiser die ook in beroep niet nader is onderbouwd. De rechtbank volgt verweerder dan ook in zijn standpunt dat de legale uitreis van eiser afbreuk doet aan eisers gestelde vrees bij terugkeer naar Venezuela. Eiser stelt immers ook te vrezen te hebben voor zijn voormalig werkgever, die volgens eiser onderdeel uitmaakt van de Venezolaanse autoriteiten.
7.6.
Gelet op het voorgaande, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de door eiser gestelde vermoedens over wat hem bij terugkeer naar Venezuela te wachten staat, niet ten onrechte onaannemelijk geacht. Om die reden kan eiser niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van Vluchtelingenverdrag en heeft hij ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. De uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.