ECLI:NL:RBDHA:2020:4991
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag Venezolaanse eiser op grond van niet aannemelijke vrees voor vervolging bij terugkeer
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Venezolaanse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de aanvraag ongegrond verklaard, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Venezuela te vrezen heeft voor vervolging.
De eiser, geboren in 1995, had zijn aanvraag ingediend op 14 mei 2018, na ontslag te hebben genomen als administratief assistent. Hij stelde dat hij na zijn ontslag lastiggevallen werd door zijn voormalig werkgever en de Colectivos, een paramilitaire groepering. De rechtbank heeft de verklaringen van de eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht, maar de vermoedens over wat hem bij terugkeer te wachten staat, niet aannemelijk geacht.
De rechtbank overwoog dat de eiser zich niet direct na aankomst in Nederland had gemeld voor asiel, wat afbreuk deed aan zijn geloofwaardigheid. Ook de legale en probleemloze uitreis uit Venezuela werd als tegenstrijdig gezien met zijn vrees voor vervolging. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet kon worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico liep op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.