ECLI:NL:RBDHA:2020:4989

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
5 juni 2020
Zaaknummer
NL20.10256
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring in het kader van vreemdelingenrecht en risico op besmetting met coronavirus

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2020 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S.I.N. Ebecilio, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, die op 26 maart 2020 was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft in het kader van de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring ook de situatie rondom de coronapandemie in Detentiecentrum Rotterdam (DCR) betrokken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen besmettingen met het coronavirus onder gedetineerden in DCR zijn geconstateerd, terwijl er onder medewerkers vier besmettingen zijn vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat het risico op besmetting in detentie niet hoger is dan daarbuiten en dat de bewaring niet onevenredig bezwarend is. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn verwijdering en dat de bewaring vanwege het gevaar voor besmetting onevenredig belastend is. Deze beroepsgronden zijn door de rechtbank verworpen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Driel, griffier. De uitspraak is niet op een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.10256

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.I.N. Ebecilio).

Procesverloop

Verweerder heeft op 26 maart 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft verweerder op 14 mei 2020 verzocht om uiterlijk 19 mei 2020 te reageren op de door eiser ingediende beroepsgronden, waarna verweerder op 18 mei 2020 zijn verweerschrift heeft ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die door de rechtbank telefonisch is gehoord. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 20 mei 2020 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder de volgende vragen gesteld:
- Zijn er besmettingen met het coronavirus onder gedetineerden en/of
medewerkers geweest in het Detentiecentrum Rotterdam?;
- Zo ja, om hoeveel besmettingen gaat het en wat is de huidige stand van zaken
met betrekking tot de besmettingen?
Daarnaast heeft de rechtbank verweerder gevraagd of hij bij het IOM wil nagaan of zij
mogelijkheden zien om eiser binnen redelijke termijn terug te laten keren naar
Niger.
Verweerder heeft op 26 mei 2020 nadere informatie verstrekt. Eiser heeft daar op
27 mei 2020 op gereageerd, waarna de rechtbank het onderzoek, met toestemming van partijen, heeft gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 10 april 2020 (in de zaak NL20.7706) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Verweerder had vrijwillige terugkeer met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (hierna: het IOM) moeten faciliteren. Deze beroepsgrond slaagt niet.
3.1.
Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat het niet relevant is of eiser via het IOM vrijwillig kan vertrekken naar Niger, nu verweerder vanwege het onttrekkingsrisico juist heeft gekozen voor een gedwongen vertrek van eiser. Uit de informatie van het IOM volgt evenwel dat mogelijk op 10 juni 2020 een vlucht naar Niger gaat van Turkish Airlines, maar dat de kans groot is dat deze vlucht ook weer zal worden verzet. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder in de gaten houdt en blijft houden of eiser met deze vlucht of andere vluchten uitgezet kan worden. Dat er op dit moment andere reële mogelijkheden zijn om eiser te verwijderen, bijvoorbeeld over land zoals eiser heeft voorgesteld, is de rechtbank niet gebleken. Ten aanzien van de reeds verstrekte lp heeft verweerder toegelicht dat de autoriteiten van Niger tijdig zal worden verzocht om een verlenging van de geldigheidsduur van de lp zodra er een concrete vluchtdatum bekend is.
4. Eiser voert aan dat de bewaring vanwege het gevaar voor besmetting met het coronavirus in Detentiecentrum Rotterdam (hierna: DCR) onevenredig bezwarend is. Eiser stelt dat verweerder zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, door de rechtbank niet te informeren over het aantal besmettingen binnen DCR en de wijze waarop verweerder voorkomt dat gedetineerden worden besmet. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.1.1.
Op vragen van de rechtbank heeft verweerder geantwoord dat er onder de gedetineerden in het DCR geen besmettingen met het coronavirus zijn vastgesteld, dat onder medewerkers vier besmettingen zijn vastgesteld en dat er op 25 mei 2020 geen besmettingen in het DCR waren. Gelet op deze cijfers ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder uit eigen beweging met deze informatie had moeten komen.
4.1.2.
Los van de vraag of bij een hoger risico op besmetting de voortduring van de bewaring van eiser als onevenredig belastend moet worden beschouwd, wijzen de besmettingscijfers er naar het oordeel van de rechtbank niet op dat op dit moment het besmettingsrisico in het DCR aanzienlijk hoger is dan daarbuiten. Voor zover eiser betoogt dat er te weinig maatregelen worden genomen om het risico op besmetting te beperken, betreft dit een klacht over het regime binnen de DCR waarover de rechtbank in deze procedure geen oordeel kan vellen.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. van Driel, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.