ECLI:NL:RBDHA:2020:4982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2020
Publicatiedatum
5 juni 2020
Zaaknummer
NL20.8052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Soedanese nationaliteit hebbende persoon, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser stelde dat hij in Frankrijk nooit de kans had gekregen om zijn verhaal te doen en dat hij op humanitaire gronden recht had op een eerlijke behandeling van zijn asielverzoek. Tijdens de zitting op 28 mei 2020 was de eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht baseren, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat andere lidstaten zich aan internationale verplichtingen houden. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat er ernstige tekortkomingen waren in het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk die zouden leiden tot een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier. De uitspraak is nog niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal dat alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.8052

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.J. Portegies),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 27 mei 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL20.8053, plaatsgevonden op 28 mei 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Soedanese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek op 12 februari 2020 aanvaard.
3. Eiser voert aan dat hij in Frankrijk nooit inhoudelijk zijn verhaal heeft kunnen vertellen over wat hem is overkomen in Soedan. Op humanitaire gronden heeft hij recht om zijn verhaal te kunnen vertellen en begrip te krijgen voor de moeilijke omstandigheden waarin hij verkeert. In Frankrijk heeft hij dit recht niet gehad en dat zal hij ook niet krijgen nu hem aldaar alleen is aangegeven het land binnen een maand te verlaten.
3.1
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel vanuit mag gaan dat de autoriteiten van Frankrijk zich houden aan hun internationale verplichtingen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Frankrijk een risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Uit de verklaringen van eiser volgt niet dat er ernstige, op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat eiser na overdracht op grond van de Dublinverordening in Frakrijk een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 EVRM. Met het claimakkoord garandeert Frankrijk dat de asielaanvraag van eiser overeenkomstig de internationale verplichtingen in behandeling zal worden genomen en dat daarop zal worden beslist. Bij voorkomende problemen ligt het op de weg van eiser om hierover te klagen bij de Franse autoriteiten (en zo nodig bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens). Niet gebleken is dat de Franse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen, dan wel dat klagen bij voorbaat zinloos is.
3.2
Verweerder heeft in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de behandeling van het asielverzoek onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nog niet uitgesproken op en openbare uitsprakenzitting. Zodra het uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.