ECLI:NL:RBDHA:2020:4940

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2501
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor aanbouw aan woning in Wassenaar

Op 4 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor de aanbouw aan een woning in Wassenaar. Verzoekers, buren van de vergunninghoudster, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning voor het oprichten van een aanbouw aan de achterzijde van de woning. De vergunninghoudster had op 19 april 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd, die op 21 juni 2019 door het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar werd verleend. Verzoekers stelden dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en de regels van de beheersverordening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het bouwplan niet in strijd was met de geldende regelgeving en dat de vergunninghoudster recht had op de omgevingsvergunning. De rechter benadrukte dat de beoordeling van de voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemprocedure. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van de verzoekers niet zwaarder wogen dan de belangen van de vergunninghoudster en dat er geen overwegende bezwaren waren tegen het bouwplan. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de rechter oordeelde dat de vergunninghoudster mocht doorgaan met de bouw van de aanbouw.

De uitspraak werd gedaan in het kader van de maatregelen rondom het coronavirus, waardoor de uitspraak niet tijdens een openbare zitting kon worden gedaan. De beslissing werd geanonimiseerd gepubliceerd en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2501
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 juni 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , te [woonplaats] , verzoekers

tegen

het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verweerder

(gemachtigde: mr. N.A. Dijkstra).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghoudster], te Wassenaar, vergunninghoudster.

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een aanbouw aan de achterzijde van de woning aan de [weg] [huisnummer] te [plaats] .
Bij besluit van 30 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknr. SGR 20/1947). Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoekers hebben daarop gereageerd.
In verband met de maatregelen rond het coronavirus is partijen verzocht aan te geven of zij kunnen instemmen met het doen van uitspraak op grond van de stukken. Partijen hebben daarmee ingestemd.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemprocedure niet.
2.1
Het bouwplan, waarvoor vergunninghoudster op 19 april 2019 een omgevingsvergunning heeft aangevraagd, voorziet in het oprichten van een aanbouw van 7,5 meter breed, 4 meter diep en 3 meter hoog aan de achterzijde van de woning aan de [weg] [huisnummer] te [plaats] . Het bruto vloeroppervlak van de aanbouw bedraagt dus 30 m2. Het pand waaraan de aanbouw is voorzien bevindt zich op de hoek van de [weg] en de [laan] .
2.2.
Deze aanvraag heeft betrekking op de activiteit ‘het bouwen van een bouwwerk’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft de aanvraag tevens aangemerkt als een verzoek om het gebruiken van gronden in strijd met de regels van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, omdat (1) de achtergevelbouwgrens met meer dan 3 meter wordt overschreden, (2) de resterende tuindiepte minder dan 10 meter bedraagt en (3) de uitbreiding breder is dan de oorspronkelijke achtergevel.
2.3
Verzoekers zijn de directe buren en zijn daarom belanghebbenden bij het bestreden besluit. Vergunninghoudster heeft aangegeven de uitspraak op dit verzoek te willen afwachten alvorens met de bouw van de aanbouw te starten, maar heeft wel aangedrongen op een spoedige behandeling van het verzoek. Daarom is sprake van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Daarbij is verweerder op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) van het geldende bestemmingsplan afgeweken.
Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat tegen het plan geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan omdat het bouwplan voldoet aan artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregel kruimelgevallen Wassenaar 2015, waarin onder meer criteria zijn vermeld om voor een aangebouwd bijbehorend bouwwerk af te wijken van de voorschriften van het bestemmingsplan.
2.5
Bij het bestreden besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van verzoekers. Daarbij is het primaire besluit, in afwijking van het advies van de commissie bezwaarschriften, gehandhaafd en voorzien van een nadere motivering. In die motivering is verweerder ingegaan op enkele aspecten van het bouwplan die de commissie aanleiding gaven tot haar advies om het primaire besluit te herroepen en een nieuw besluit op de aanvraag te nemen.
3.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo, voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
3.2
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd, in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit, (b) strijd met de Bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand.
3.3
Ter plaatse geldt de beheersverordening “Prinsenwijk Wassenaar” en het paraplubestemmingsplan “Cultureel Erfgoed Wassenaar -. Panden, objecten en
archeologie”.
In de toelichting van het paraplubestemmingsplan “Cultureel Erfgoed Wassenaar -. Panden, objecten en archeologie” is in paragraaf 1.1 vermeld dat met dit paraplubestemmingsplan de archeologische bepalingen, die nog kunnen verschillen per bestemmingsplan, in een keer planologisch kunnen worden geüniformeerd. Daarnaast is hierin aangegeven dat de bestemmingsregels uitsluitend betrekking hebben op archeologie en cultuurhistorie.
3.4
Hieruit volgt dat - anders dan verzoekers stellen - de regels die het paraplubestemmingsplan stelt als aanvullend op de ter plaatse geldende beheersverordening moeten worden gezien, en uitsluitend betrekking hebben op archeologie en cultuurhistorie. Voor het overige zijn de regels van de beheersverordening onverkort blijven gelden. Gelet hierop faalt het betoog van verzoekers dat er op neerkomt dat de bestaande bebouwing onder de werking van het overgangsrecht is gebracht.
4.1
De verbeelding van de beheersverordening geeft aan dat ter plaatse het plangebied Prinsenwijk en de bestemming Waarde-Archeologie 2 (WR-A2) geldt. Blijkens de verbeelding behorende bij het destijds geldende bestemmingsplan “Prinsenwijk 1997” heeft het perceel de bestemming “Wonen-2”. Op het in geding zijnde perceel rust dus op grond van de beheersverordening de bestemming “Wonen-2”. De bestemming “WR-A2” heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, gezien de afmetingen van het aangevraagde bouwwerk, geen zelfstandige betekenis omdat niet aannemelijk is dat archeologische waarden in het geding zijn.
4,2 Op grond van artikel 8, eerste lid, van de regels zijn gronden met deze bestemming aangewezen voor onder meer wonen (onder a) en aan- en uitbouwen en bijgebouwen (onder c).
Op grond van artikel 8, tweede lid, onder d, van de regels mogen aan-, uit- en bijgebouwen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Ingevolge het bepaalde onder f zijn aan- en uitbouwen aan de achtergevel van een woning toegestaan mits:
1. de achtergevelbouwgrens met niet meer dan 3 meter wordt overschreden en niet hoger is dan de eerste bouwlaag,
2. na uitbreiding een tuindiepte resteert van tenminste 10 meter,
3. de uitbreiding niet breder is dan de oorspronkelijke achtergevel,
4. de afstand ten opzichte van de achtergevel van het hoofdgebouw op het naastgelegen perceel niet meer bedraagt dan 3 meter indien de aanbouw op of op minder dan 2 meter afstand van de erfgrens wordt gerealiseerd,
5. de bijgebouwen niet in strijd komen met het bestemmingsplan.
4.3
Tevens geldt ter plaatse op basis van het paraplubestemmingsplan de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 3’ (artikel 4).
Op grond van artikel 4.1 van de regels van het paraplubestemmingsplan zijn de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.
4.4
Op grond van artikel 4.2.1, aanhef en onder b, van de planregels mag ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden niet worden gebouwd, tenzij het bouwplan betrekking heeft op een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 100 m² waarbij de bodemingreep niet dieper reikt dan 30 cm beneden maaiveld.
4.5
Op grond van artikel 4.2.3 van de planregels dient, indien er sprake is van het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, de aanvrager vooraf schriftelijk archeologisch advies in te winnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.
4.6
Op grond van artikel 22, eerste lid, onder a, van de regels van de beheersverordening is verweerder, indien niet op grond van een andere bepaling van deze voorschriften vrijstelling kan worden verleend, bevoegd vrijstelling te verlenen van de desbetreffende bepalingen van het plan voor het afwijken van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages tot een maximum van 10%, indien in verband met de realisering van de bestemming of ingekomen bouwaanvraag, de afwijking gewenst of noodzakelijk is en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van derden.
5. De aangevraagde uitbouw is met bijna 4 meter dieper dan 3 meter en hiermee in strijd met artikel 8, tweede lid, onder f, sub 1, van de regels. Daarnaast is de resterende tuindiepte minder dan 10 meter; dit is in strijd met artikel 8, tweede lid, onder f, sub 2, van de regels. Verder is de uitbouw breder dan de oorspronkelijke achtergevel en hiermee in strijd met artikel 8, tweede lid, onder f, sub 3, van de regels.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat niet kan worden afgeweken van de ruimtelijke regelgeving onder gebruikmaking van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid die artikel 22 van de beheersverordening biedt. Deze afwijkingsmogelijkheid maakt vergroting tot maximaal 10% van afstandsmaten mogelijk. Dit betekent dat verweerder, ten einde medewerking aan het bouwplan te verlenen, was aangewezen op vrijstelling door middel van (onder meer) de kruimelgevallenregeling.
7.1
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo kan - voor zover van belang - voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
7.2
Ingevolge artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II van het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten tweede, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking - voor zover van belang - een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, de zogeheten kruimelgevallenregeling.
7.3
Onder bijbehorend bouwwerk wordt ingevolge artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor verstaan: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Onder hoofdgebouw wordt ingevolge datzelfde artikel verstaan: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
7.4
Voor zover het bouwplan niet in overeenstemming is met de regels van de beheersverordening voldoet het bouwplan aan onderdeel 1 van artikel 4 van bijlage II van het Bor. Hierbij is van belang dat de beoogde aanbouw, anders dan verzoekers stellen, dienst doet als een uitbreiding van het hoofdgebouw, nu dat gebouw noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de ter plaatse geldende woonbestemming. Het bouwplan voldoet dan ook aan de definitie van bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor. Gelet hierop was verweerder bevoegd om ten aanzien van het bouwplan van de geldende beheersverordening af te wijken op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo.
7.5
Bij de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo komt verweerder, in aanmerking genomen de bewoordingen van dat artikel en de aard van de bevoegdheid die daarin aan verweerder is toegekend, beleidsruimte toe. Bij de beslissing om al dan niet van het bestemmingsplan af te wijken moeten alle daarbij betrokken belangen in aanmerking worden genomen.
8.1
Verweerder heeft voor de toepassing van die regeling de Beleidsregel kruimelgevallen Wassenaar 2015 vastgesteld, hierna aan te duiden als de Beleidsregel.
8.2
In artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregel zijn voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken een aantal randvoorwaarden opgenomen aan de hand waarvan wordt beoordeeld of daarvoor afwijken van het bestemmingsplan wordt toegestaan, te weten:
a. bij een woning;
b. binnen de bebouwde kom;
c. in geval van de dubbelbestemming “Archeologie en Cultuurhistorie” of “Waarde —
Cultuurhistorie” het bouwen niet leidt tot een onevenredige aantasting van de
beschermde waarden;
d. in geval van de dubbelbestemming “Waarde — Archeologie” met het bouwen de
vastgestelde archeologische waarden niet worden geschaad;
e. functioneel verbonden met de woning;
f. niet aan een voorgevel;
g. indien aan een achtergevel of zijgevel:
de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende
bouwwerken in het achtererfgebied en op het zijerf niet meer bedraagt dan:
1. in geval van een oppervlakte van het achtererfgebied en zijerf gezamenlijk
kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 40% van die oppervlakte;
2. in geval van een oppervlakte van het achtererfgebied en zijerf gezamenlijk
groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2:40 m2, vermeerderd
met 20% van het deel dat groter is dan 100 m2;
3. in geval van een oppervlakte van het achtererfgebied en zijerf gezamenlijk
groter dan 300 m2:80 m2, vermeerderd met 10% van het deel dat groter is
dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 100 m2;
ii. alleen verblijfsgebied op de begane grond;
iii. de hoogte van een daknok niet meer bedraagt dan 5 m;
iv. de goothoogte niet meer dan bedraagt dan 0,3 m boven de
bovenkant van de scheidingsconstructie tussen de eerste en tweede
bouwlaag;
v. tegen of op minimaal 1 m uit een perceelgrens;
vi. tegen of op minimaal 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied;
vii. de ingang niet direct grenzend aan openbaar toegankelijk gebied;
viii. de afstand tot de voorkant van de woning minimaal 1 m.
8.3
Voorshands is aannemelijk dat de beoogde aanbouw binnen deze randvoorwaarden past. Immers, het achtererf en zij-erf van de woning [weg] [huisnummer] is circa 222 m2 van omvang. De oppervlakte van de beoogde aanbouw, opgeteld bij de ingekorte garage, is 54,17 m2, terwijl maximaal is toegestaan 64,4 m2.
Daarmee voldoet het bouwplan aan onderdeel g, sub 3, van artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregel. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter faalt het betoog van verzoekers dat buitenplanse afwijkingen qua oppervlak tot 10% beperkt zouden moeten blijven, en dat de Beleidsregel daarom niet had mogen worden toegepast. De kruimelgevallenregeling is uitdrukkelijk bedoeld om afwijkingen toe te staan indien de bestemmingsplanvoorschriften (inclusief de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid) geen ruimte bieden. In de omstandigheid dat in dit specifieke geval de afwijking ten opzichte van wat het bestemmingsplan qua oppervlakte mogelijk maakt, groter is dan de acceptabele marge van 10% die in de artikelsgewijze toelichting op de Beleidsregel wordt genoemd, ziet de voorzieningenrechter voorshands geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de criteria van de Beleidsregel niet hadden mogen worden toegepast, nu die criteria op zichzelf qua formulering helder zijn. Ook overigens ziet de voorzieningenrechter onvoldoende grond voor het oordeel dat de criteria van de Beleidsregel in dit geval niet hadden mogen worden gehanteerd, en dat verweerder door dit wel te doen een aanbouw heeft toegestaan die qua omvang buiten proporties is.
8.4
Aangezien tevens de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie” geldt mogen met het bouwen de vastgestelde archeologische waarden niet worden geschaad. In het advies archeologie van 11 september 2019 is geconcludeerd dat het niet noodzakelijk is om voor de voorgenomen ingreep archeologisch onderzoek uit te voeren, omdat de oppervlakte van de uit te voeren werkzaamheden zodanig klein is dat er slechts een beperkt aantal sporen en vondsten kan worden verwacht. Deze toelichting acht de voorzieningenrechter voorshands toereikend, zodat het bouwplan ook in zoverre voldoet aan de Beleidsregel.
9.1
Verzoekers voeren aan dat hun belang onvoldoende is meegewogen bij het besluit om medewerking te verlenen aan het bouwplan.
9.2
Blijkens het bestreden besluit, en de toelichting daarop in het verweerschrift, heeft verweerder in aanmerking genomen dat de uitbouw op 2 meter vanaf de erfgrens ligt en dat op die afstand op basis van burenrecht doorzichtige ramen mogelijk zijn. In de zijgevel komen 2 smalle hoge ramen, en wel op 2 meter vanaf de erfgrens met nr. 1B, hetgeen is toegestaan. Aanvullend merkt verweerder hierin op dat een uitbouw op basis van artikel 3, tweede lid, sub g, onder iii, van de Beleidsregel een nokhoogte van maximaal 5 meter mag hebben. Het bouwplan in kwestie voorziet in een platte uitbouw, met een nok van 3,06 meter, en dit resulteert in een gering verlies aan bezonning en zicht voor de buren. Verder wijst verweerder er nog op dat op de perceelsgrens zonder vergunning een 2 meter hoge erfafscheiding geplaatst zou mogen worden. Volgens verweerder blijft het verlies van privacy beperkt, wanneer het bouwplan wordt afgezet tegen de huidige groenafscheiding en de erfafscheiding die sowieso is toegestaan. Gelet op deze (nadere) toelichting is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten om met toepassing van de kruimelgevallenregeling af te wijken van het geldende planologisch regime.
10.1
Ten slotte voeren verzoekers aan dat het welstandsadvies een deugdelijke en navolgbare motivering ontbeert. Huns inziens is onvoldoende gemotiveerd waarom het bouwplan past binnen de doeleindenomschrijving van de bestemming “Beschermd stads- en dorpsgezicht”.
10.2
De aanvraag is blijkens het welstandsadvies van 12 juni 2019 door de commissie welstand en cultureel erfgoed getoetst aan redelijke eisen van welstand, meer in het bijzonder aan de gebiedsgerichte criteria zoals opgenomen in het ‘Handboek Welstand & Beeldkwaliteit Wassenaar’, deelgebied Storm van ‘s-Gravensandeweg’. Deze commissie heeft vastgesteld dat in voldoende mate wordt tegemoet gekomen aan de gestelde criteria.
In de bezwaarprocedure is het bouwplan opnieuw beoordeeld op welstandsaspecten. In het welstandsadvies van 25 november 2019 stelt voornoemde commissie dat de aanbouw qua grootte, materiaalgebruik en detaillering (op het niveau van de woning), aansluit op de karakteristieken van dit deel van het Rijksbeschermd dorpsgezicht Wassenaar. Daarmee worden de te beschermen cultuurhistorische waarden van dit deel van Wassenaar voldoende gewaarborgd, aldus die commissie.
10.3
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 oktober 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX8987), mag het college aan het advies van de welstandscommissie in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen, tenzij het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag mag leggen. Ook geldt een (verzwaarde) motiveringsplicht indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
10.4
Niet gebleken is dat het (gemotiveerde) advies van de commissie welstand en cultureel erfgoed van 25 november 2019 gebreken vertoont. Deze commissie heeft voldoende onderbouwd dat door dit bouwplan de cultuurhistorische waarden van dit deel van Wassenaar niet worden aangetast. Daarnaast is van belang dat verzoekers geen deskundig tegenadvies hebben overgelegd. Verzoekers hebben slechts hun eigen mening over het bouwplan naar voren gebracht. Dit is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder zich bij het bestreden besluit niet op genoemd welstandsadvies mocht baseren.
11. Gelet op het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot het (voorlopige) oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om medewerking te verlenen aan het bouwplan en om de benodigde omgevingsvergunning te verlenen. Het verzoek om voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 4 juni 2020 gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. In verband met de maatregelen rond het coronavirus is deze beslissing op de uitspraakdatum niet uitgesproken tijdens een openbare uitsprakenzitting. Dit zal op een later moment alsnog gebeuren. De uitspraak wordt zo spoedig mogelijk (geanonimiseerd) gepubliceerd op
www.rechtspraak.nl
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.