ECLI:NL:RBDHA:2020:4912

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
NL20.10523
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht met betrekking tot tijdelijke belemmeringen door coronamaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 mei 2020, waarin de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 is opgelegd. Eiser betwist de gronden van de maatregel en stelt dat deze onvoldoende zijn gemotiveerd. De rechtbank heeft partijen gevraagd om hun beroepsgronden schriftelijk in te dienen, maar eiser heeft geen toestemming gegeven voor een schriftelijke afdoening van de zaak.

De rechtbank heeft de gemachtigden op 25 mei 2020 telefonisch gehoord en het onderzoek gesloten. Eiser voert aan dat er geen zicht is op uitzetting vanwege de coronamaatregelen, aangezien het Marokkaanse luchtruim sinds 15 maart 2020 is afgesloten. De rechtbank oordeelt echter dat de maatregelen als tijdelijke belemmeringen kunnen worden beschouwd en dat er nog steeds zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter onderbouwing van haar oordeel.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Pirs, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal dat alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.10523

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft partijen op 14 mei 2020 in verband met de ontwikkelingen rondom het coronavirus gevraagd om de beroepsgronden en het verweer zoveel mogelijk schriftelijk in te dienen. Daarnaast heeft de rechtbank partijen gevraagd te laten weten of zij de zaak schriftelijk of via een telefonische verbinding willen laten behandelen.
Eiser heeft op 15 mei 2020 meegedeeld geen toestemming te verlenen de zaak schriftelijk af te doen en heeft op 20 mei 2020 de beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft op 22 mei 2020 een briefverweer ingediend.
De rechtbank heeft de gemachtigden op 25 mei 2020 telefonisch gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek daarna gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3j. aan de grens te kennen heeft gegeven een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, en zijn aanvraag met toepassing van de grensprocedure niet in behandeling is genomen, niet-ontvankelijk is verklaard of is afgewezen als kennelijk ongegrond;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert aan dat de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende zijn. Eiser betwist niet de feitelijke juistheid van de grond 3a, maar meent dat deze grond in de maatregel gemotiveerd had moeten worden. Eiser betwist de juistheid van de grond 3d en merkt op dat verweerder zijn identiteit en nationaliteit in de asielprocedure geloofwaardig heeft geacht. Los hiervan is ook deze grond niet in de maatregel gemotiveerd. Eiser betwist de grond 3f niet. Evenmin betwist eiser de grond 3j, maar meent dat deze grond onvoldoende is om de maatregel te dragen. Met betrekking tot de lichte gronden merkt eiser op dat deze gronden te algemeen van aard zijn om zonder nadere toelichting de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
3.1
Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Eiser heeft de feitelijke juistheid van de grond 3a niet betwist. Zoals verweerder terecht onder verwijzing van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:829) heeft opgemerkt, behoeft deze grond niet in de maatregel te worden gemotiveerd. Ook de grond 3d kan stand houden en behoeft niet nader gemotiveerd. Verweerder heeft terecht gesteld dat het enkele feit dat verweerder in eisers asielprocedure uit gaat van zijn gestelde identiteit en nationaliteit niet betekent dat deze vast staan. Eiser heeft immers geen identiteitsdocumenten overgelegd. Onbetwist is verder dat eiser zijn paspoort in het vliegtuig heeft weggegooid uit angst te worden uitgezet naar Marokko. Ook de grond 3f houdt dus stand. Verweerder heeft de grond 3j laten vallen, zodat deze geen bespreking meer behoeft.
Ten aanzien van de grond 4a heeft verweerder ter zitting terecht onder verwijzing naar de voornoemde uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020 opgemerkt dat deze grond niet in de maatregel gemotiveerd hoeft te worden. De overige lichte gronden zijn in de maatregel gemotiveerd.
De beroepsgrond slaagt dus niet.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is vanwege het coronavirus. Het Marokkaanse luchtruim is sinds 15 maart 2020 afgesloten. Onduidelijk is wanneer Marokko weer internationale vluchten toelaat en de noodtoestand wordt opgeheven, waardoor er niet (meer) gesproken kan worden van een tijdelijke belemmering. Daar komt bij dat eiser “uitzettingsrijp” is. Er is al een removal order bij Transavia opgemaakt en op 12 mei 2020 is het verzoek naar de Kmar verzonden om de claim te effectueren. Afgezien van daadwerkelijke uitzetting hoeven voor eiser dus geen handelingen te worden verricht. Eiser verwijst ter onderbouwing van het ontbreken van zicht op uitzetting naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 30 april 2020 (NL20.9006) en zittingsplaats Den Bosch van 28 april 2020 (NL20.8976) en van 20 april 2020 (NL20.7305).
4.1
In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is. Los van de vraag of de situatie van eiser vergelijkbaar is met de situatie van de vreemdelingen in de aangehaalde uitspraken, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1141) waarin is geoordeeld dat de maatregelen die wereldwijd door overheden getroffen zijn wegens de uitbraak van het coronavirus op dit moment nog aan te merken zijn als een tijdelijke belemmering. Het is weliswaar niet uit te sluiten dat de situatie nog enige tijd zal voortduren, maar op dit moment kan nog niet worden geoordeeld dat dit zo lang zal zijn dat de uitzetting niet meer binnen een redelijke termijn kan plaatsvinden. Daar komt bij dat zoals verweerder terecht heeft opgemerkt ten behoeve van eiser een aanvraag voor een laissez passer (lp) bij de Marokkaanse autoriteiten loopt die afgewacht dient te worden. Verweerder heeft laatstelijk op 20 mei 2020 gerappelleerd. Niet uitgesloten is dat binnen afzienbare tijd een lp wordt verstrekt en dat de sluiting van het Marokkaanse luchtruim wordt opgeheven.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Pirs, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.