ECLI:NL:RBDHA:2020:4894

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
NL20.5510
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht naar Duitsland onder het Dublin-systeem

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft gehandeld.

De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft aangetoond dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet zal nakomen. Eiser heeft psychische klachten, maar de rechtbank is van mening dat deze klachten niet voldoende zijn om te concluderen dat hij niet aan Duitsland kan worden overgedragen. De rechtbank wijst erop dat Duitsland middels het claimakkoord heeft gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser inhoudelijk zal worden behandeld.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.5510

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 20 november 2019 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft deze asielaanvraag niet in behandeling genomen omdat Duitsland op grond van de Dublinverordening [1] verantwoordelijk is voor de behandeling ervan [2] . Eiser heeft eerder in Duitsland asiel heeft aangevraagd. Verweerder heeft bij de Duitse autoriteiten een verzoek om terugname gedaan [3] . De Duitse autoriteiten hebben dit verzoek op 16 januari 2020 aanvaard.
3. Eiser stelt allereerst dat de inhoud van hetgeen eerder in de procedure door hem is gesteld als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Eiser voert vervolgens aan dat overdracht aan Duitsland leidt tot een schending van artikel 4 van het Handvest [4] . Eiser heeft zijn medisch dossier overgelegd, waaruit volgt dat hij psychische klachten heeft. Daarnaast vreest eiser dat Duitsland hem zonder inhoudelijke beoordeling van zijn asielaanvraag zal terugsturen naar Nigeria en dat dit leidt tot een schending van artikel 3 van het EVRM [5] .
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Het algemene verzoek van eiser om het door hem eerder in de procedure gestelde als herhaald en ingelast te beschouwen, zonder daarbij aan te geven in hoeverre verweerders reactie daarop in het bestreden besluit tekortschiet, niet kan worden beschouwd als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
5. Als uitgangspunt geldt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt. Het is daarom aan eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen en dat bij terugkeer een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd.
6. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat eiser in Duitsland passende medische zorg zal ontvangen. De psychische klachten waar eiser blijkens het overgelegde medische dossier last van heeft – sombere gedachten, angst en nachtmerries – zijn onvoldoende voor de conclusie dat hij niet aan Duitsland kan worden overgedragen. Dit geldt ook voor de hulp die eiser krijgt bij het afbouwen van zijn wietgebruik. Niet is gebleken dat eiser onder specialistische behandeling staat. Verweerder heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat Nederland het meest aangewezen land is voor behandeling van eiser. Mocht eiser na zijn overdracht in Duitsland niet de medische zorg krijgen die hij nodig heeft, dan kan hij zich daarover beklagen bij de Duitse autoriteiten.
7. Ten aanzien van de vrees van eiser dat hij door de Duitse autoriteiten wordt teruggestuurd naar Nigeria zonder inhoudelijke beoordeling van zijn asielaanvraag, overweegt de rechtbank dat Duitsland middels het claimakkoord heeft gegarandeerd de asielaanvraag van eiser inhoudelijk te behandelen. Deze garantie omvat ook dat de verantwoordelijke lidstaat de nodige maatregelen neemt en ten uitvoer legt om ervoor te zorgen dat, als het verzoek van eiser om internationale bescherming is afgewezen, hij die lidstaat verlaat. De Opvangrichtlijn, Kwalificatierichtlijn en Procedurerichtlijn gelden ten aanzien van de asielprocedure in Duitsland en de uitzetting naar Nigeria. Eiser heeft geen documenten overgelegd die gegronde vrees voor (indirect) refoulement aannemelijk maken. De beroepsgrond slaagt dus niet.
8. Gelet op het bovenstaande is het beroep ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
2.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000
3.Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden